ld heen,
en wij beelden haar uit zooals wij zien dat zij is. En waar zij bewogen
wordt door kapitalistische drijfveeren, daar openbaren die zich in ons
werk.
Evenwel, wij hebben geen vooropgezette voorkeur voor de verschillende
partijen, voor de _menschen_, en wij bestudeeren gelijkelijk de deugden
en de ondeugden van de Contessa Margherita, van de verschillende
priester-typen en van de bevolking der beide bergdorpen.
Mijn critisch werk ontslaat mij van de beantwoording van verscheidene
uwer vragen. Daarin vindt gij, beter dan ik het hier in een paar woorden
zeggen kan, mijn antwoord; en zoo het nagaan van meer dan tien
"Gids"-jaargangen wat veel gevergd is, dan verwijs ik u naar "De
Krachten der Toekomst." Die nemen bijv. wanneer gij vraagt "hoe mijn
standpunt ten opzichte van de Nieuwe Gids-strooming zich in den loop der
jaren gewijzigd heeft," het antwoord over, waar deze brief u bij mijn
medewerking aan "De Arbeid" in den steek laat. (Zie o.a. het opstel
"Dichters van drie Geslachten" 1905, en vooral laatstelijk, mijn opstel
"De Roeping onzer Dichtkunst (Natuur en Kunst in de Poezie)" in "De
Gids" van Mei 1913.)
Bij een _algemeene_ kenschets van de Nieuwe Gids-beweging (zooals gij
mij vraagt--ik kan niet ontkennen, dat het onderwerp mij ietwat
vermoeit, ik zou liever over andere dingen spreken) bij een _algemeene_
kenschets, zeg ik, kan men nooit heel _diep_ gaan, omdat dan altijd een
of meer persoonlijkheden dier beweging, die er zoo wijd-verscheidene
omsloot, buiten onze beschouwing geraken.
Doch dit is de hoofdzaak, sinds lange jaren door mij en vele anderen
voor waar gehouden: dat deze beweging, na het _banaal_-algemeene van de
kunst voor haar, het zocht in het individueele. De trotsch en de
hoogheid van dat individueele was het wat ons in onze jeugd, bij de
schoonste dier individualiteiten, Kloos, Van Deyssel en Gorter,
betooverde. Toen dat individualisme opsteigerde tot toppen, die boven de
stijgkracht weken van de taal, is het, juist bij de geniaalsten onder
hen, in gruizelementen ineengestort.
Als zij zich weer oprichtten, was Kloos verbijsterd, Gorter stamelde
onnoozel proza; Van Deyssel had een nieuw schrijversleven te beginnen.
Van Eeden was maar in enkele werken na "De kleine Johannes" met de
eigenaardigheden der richting meegesleept. Maar alle de anderen, voor
zoover zij zich herstelden, hebben behouden uit hun jeugd (de prachtige
Van Looy niet uitgezonderd):--een voorkeur voor het afwijkende
|