eoefende; en toen ik eenmaal de beste
producten der Nieuwe Gids-richting had leeren kennen, begon ik haar
verval in te zien en hoe dat voortging, toen met de Nieuwe Reeks van het
tijdschrift iedereen van een herleving sprak. Voor zoover ik zag in
couranten en bladen; want ik kende (ik woonde eerst in Leiden en daarna
in Harderwijk) geen enkelen "artist."
In 1896 verliet ik de Registratie--het kantoorwerk werd mij te
machtig--voor de Letteren, en ik begon met de daartoe noodzakelijke
studie van het Latijn en Grieksch; op dien leeftijd heeft men zoowel aan
de klare logica, van het Latijn vooral, als aan de beide litteraturen,
veel meer dan als schoolknaap. En de geest der Ouden kon niet nalaten,
indruk op mij te maken.
U begrijpt al lang, dat er overigens, op mijn achttiende jaar, nog
weinig sprake was van "wijsgeerige of aesthetische ideeen" (religieuze
misschien wel, ik was met heel mijn hart orthodox,--de noodige
dichterlijke vrijheid inbegrepen) of van een "uitgesproken meening over
de maatschappelijke, sociologische roeping of rol van den
kunstenaar."--Ik had de vage gedachte, dat de kunst de menschen gelukkig
moest maken, zooals ze mij gelukkig maakte, en ik ondervond bitterlijk
dat iedereen den draak stak met wat ik mooi vond. Als ik op mijn kamer
verzen voorlas aan geduldige vrinden, sprak mijn vader beneden van
"jammeren." Ik voelde het pijnlijke van het conflict, maar ik zag geen
oplossing--tenzij de vage hoop, dat later tijden harmonischer zouden
zijn; en in die hoop begon ik toen al gauw het socialisme te betrekken.
In 1898--ik was twintig jaar--had Eduard Thorn Prikker (onder den naam
van Eduard Verburgh) "De Arbeid" gesticht. Het tijdschrift werd algemeen
bespot. Maar ik vond, dat hij groot gelijk had, dat het uit was met de
"Nieuwe Gids", en ik schreef in "De Kunstwereld" (heette dat blad niet
zoo?) een groot artikel over "De Arbeid." Het was een der eerste
opstellen, die ik heb gepubliceerd.
Al gauw was ik aan "De Arbeid" medewerker. Samen met Prikker schreef ik
het tijdschrift vol. Maar wij hadden ook alweer, juist als de Nieuwe
Gidsers, alleen de reactie gemeen. Op enkele technische bezwaren na, had
ik aanvankelijk _in beginsel_ op de "Nieuwe Gids" niet zooveel tegen; ik
zag alleen, dat enkele hoofdmannen ervan zwegen, anderen
achteruitgingen, Kloos vooral, en mijn hartstochtelijke liefde voor de
machtige verzen uit diens grooten tijd, dreef mij er toe, even
hartstochtelijk hen te bestrijden, die
|