ijdend. Zij vat wel samen een moment, doch de
ontwikkeling, de wezenlijk tragische ontwikkeling van het karakter kan
alleen de treurspeldichter schrijven. Echter nog nooit onder de dichters
is Saul aangevat. Ik vind hem een ontzaggelijke figuur, evenals David
(Q. zegt Davied). Daar komt nog mijn semietisch bewustzijn bij. Ik voel
dagelijks, dat wij, Joden, als dichters wezenlijk de geheele lyriek en
dramatiek van den Bijbel in ons hebben. Ik voel mij geheel verwant aan
de vijfduizend jaar terug liggende atmosfeer van menschen en toestanden.
--Ik snapte wel, dat hij bij al wat hij mij op verdere vragen zou
antwoorden aan zijn "Saul" zou denken. Ik nam mij daarom voor, hem
geduldig aan te hooren totdat hij zich van dien last zou hebben bevrijd.
Dan zou ik weer vragen en aanteekenen. Doch ik vond zijn mededeelingen
en vooral zijn tempo zoo interessant, dat ik het toch maar navertel.
--Bij dit treurspel ging ik uit van deze idee: menschen als Saul en
David, zooals vage gegevens die doen kennen uit den bijbel, moeten
beweeggronden in zich hebben gehad, die voor ons, modernelingen, van
gelijke kracht zijn gebleven. Hun nijd, hun angst, hun berouw, hun haat,
hun wrok, hun ijverzucht, hun minnedrift, hun trots en onderwerping, al
die dingen openbaren zich, in anderen vorm misschien, maar in gelijk
hevige kracht, in ons. Ik wilde de figuren niet rethorisch en op een
bepaalde archaeologische manier naar voren brengen. Ik wilde hun geheele
menschelijk bestaan innerlijk voor ons neerzetten, zoodat gij den
geheelen Saul ziet leven, ziet schreien, ziet verkwijnen in opstand en
onderwerping. Dien geheelen geweldigen op- en neergang van zijn groot
gebroken leven, dat zich ten slotte zoo prachtig heeft verheven, heb ik
in zijn wezen willen teekenen.
De semietische melancholie is anders dan bij eenig ander volk. Het is
een wezenlijke waanzin, die zich heenbreekt door angstig groot lyrisch,
religieus en nuchter psychisch en critisch levensgevoel; hij heeft een
dubbelkarakter. Die mengeling daarvan in den Saul van vijfduizend jaar
geleden, wilde ik geven en Saul zelf heb ik ademend vlak voor onze
voeten willen zetten.
Ik heb studie gemaakt van de archaeologie en de oude ethnologie en van
tallooze dingen, maar ten slotte geef ik er niets om. Hierin sta ik op
een lijn, ik bedoel met de waardeering van historische feiten voor den
dichter, met wat Goethe en zelfs Napoleon heeft gezegd, dat de grootste
kijker naar de innerlijke levenswor
|