weest, later al die
eigenschappen van mijn vader te reconstrueeren. Ik geloof dan ook, dat
ik mijn eigenschappen als fantast, als vizioenair, als dramatisch
voeler, aan mijn vader te danken heb. Voor een gewoon waarnemer was er
misschien niet veel bijzonders aan hem te zien. Het was een
diamantbewerker met een mooien kop, een flinke gestalte, en hij werd op
de werkplaats algemeen genoemd: "de leugenaar". Hij had een absolute
behoefte, om op eenigerlei manier uiting te geven aan zijn scheppend
vermogen.... Maar op Vrijdagavond, meneer, dan ging hij, na afloop van
zijn werktijd, zes, zeven bibliotheken bezoeken, en kwam gewoonlijk na
zoo'n ontdekkingstocht met een stuk of twintig boeken thuis. Dan ging
hij zoo zitten lezen,--kijk hier, meneer,--met dien heelen stapel boeken
onder zijn kin. De grootsche, tragische dingen trokken hem het meest
aan, en wat langdradig was, of kalm, dat sloeg hij eenvoudig over. Als
hij zoo zat te lezen, dan was hij dood voor zijn heele omgeving,
--weggekoesterd in de heerlijke Vrijdagavond-atmosfeer, die mijn moeder
om hem heen had geweven.... Langzamerhand zag je zijn kin zakken ... kijk,
meneer, zoo!... en tegen een uur of twaalf had hij de heele bibliotheek
verslonden.
Mijn vader heeft nooit iets gezien van mijn literaire neigingen. Ik werd
opgeleid als violist, maar daarmede mocht ik niet doorgaan, want ik
moest op Zaterdag spelen, en mijn moeder, die zeer religieus was, kon
dat niet hebben. Mijn muzikale aanleg werd verder totaal veronachtzaamd,
ten gevolge van het slechte onderwijs, dat ik kreeg: mijn leermeester
werd, als ik mij niet vergis, betaald met tien stuivers voor drie
lessen. Ik ben toen ook nog in het horlogemakersvak geweest en heb daar
zelfs een eersten prijs behaald, en later werd ik kloover. Maar in mijn
violistentijd, als jongetje van veertien jaar, speelde ik in de manege,
in de opera, en daar deed ik zeer veel vak-routine op. Ik verkeerde toen
veel met de lui uit den schouwburg: de zangers en de spelers, die, met
de muzikanten, afzakten naar de cantine. En ik, met mijn scherp
vizioenair leven, kwam daar in aanraking met al die Hamlet-figuren, die
schitterend uitgedoste graven en ridders ... ik vergat, dat het
theatermenschen waren ... ik leefde te midden van helden. En ik hield
er van, te verdwalen onder het tooneel, ik werd bekoord door al die
spookachtige lijnen, door het ondergrondsche gegrom van de muziek ... ik
ging heelemaal op in mijn visioenen....
Querido l
|