y, en de, volgens hem, onzedelijke debatteer-kunst
van de moderne parlementariers, vertelde er in de gauwigheid bij, dat
hij zelf misschien wel in staat zou zijn, op te treden als redenaar,
maar dat hij geloofde, dat in de tegenwoordige tijdsomstandigheden zijn
sensitivistische woordkracht waarschijnlijk toch niet door de groote
massa zou worden begrepen; liet mij zijn archiefkamer zien, waar hij
alle gegevens, gedurende zijn jarenlange studie verzameld, met een
nauwkeurigheid, die men bij hem niet zou verwachten, in breede, hooge
loketkasten had gerangschikt. Sprak in groote geestdrift over
wijsbegeerte, determinisme, Darwin en Flaubert, Shakespeare en het
misdadigerstype.... Was heelemaal niet recalcitrant, zooals sommige
beroemdheden, nog minder schijnbescheiden, zooals velen. Gaf mij volle
vrijheid, te vragen, scheen geen geheimen te hebben, toonde mij de
ontwerpen van een zestal romans, waar hij over een jaar of wat aan denkt
te beginnen.
Dat gaat gemakkelijk! dacht ik. Maar daar ontbrak wel eens wat aan: Een
enkel aarzelend vraagje gaf hem aanleiding, om zooveel te vertellen, dat
het mij dikwijls duizelde. En het ging hoe langer hoe sneller; dikwijls
sprak hij zoo schoon en beeldend, dat mijn bewondering mij belette te
schrijven, dat ik werd meegesleept door het woord, waarvan ik de
wording bijwoonde.
En hij vertelde:
--Mijn literaire werkzaamheid begon eigenlijk al op mijn tiende jaar.
Toen heb ik, geinspireerd door de boeken van Aimard, geprobeerd een
roman samen te stellen. En ik was dood-ongelukkig, omdat een zoogenaamde
"knappe bol" uit de familie opmerkte, dat er wel veel talent in aanwezig
was, maar dat ik een onvergeeflijke fout had begaan. Ik had namelijk
iemand laten sterven, en ... niet voor zijn begrafenis gezorgd! Ik had
toentertijd al een ernstig literair geweten, en om u daar een bewijs van
te geven, vertel ik u, dat ik jarenlang onder den indruk ben gebleven
van die fout.
Mijn omgeving was die van mijn vader, die diamantbewerker was, en wiens
psychisch bestaan ik pas later heb begrepen. Het was een man van
herculische gestalte, een man van ontzaglijke begaafdheid, maar
natuurlijk heelemaal onontwikkeld, iemand met een magistraal
natuurgevoel, een enorme boekenverslinder. Hij las alles wat er voor hem
maar te lezen viel. Hij was een onvergelijkelijk werker, en paarde aan
zijn groote kracht veel naiveteit. Dat zag ik toen nog niet zoo in, maar
door mijn literaire perceptie ben ik in staat ge
|