n min of meer
compleete overheersching van de massa viel te verwachten.
--Inderdaad, zoo antwoordde hij mij, is de wereldgeschiedenis voor mij
een voortdurend voortgaande stroom. Een van mijn grootste bezwaren tegen
veel schrijverij van de socialisten is ook hun schelden op personen en
groepen van personen. Dat vind ik zeer verkeerd, want deze personen en
groepen zijn hoogst noodige schakels in de ontwikkeling, en die personen
zijn evengoed slachtoffers van de omstandigheden als de armste
proletarier. Je kunt absoluut niet helpen in welke wieg je geboren bent.
Er zijn maar heel weinig menschen die werkelijk hun arbeidsveld kiezen.
Dit inzicht blijkt ook duidelijk uit mijn "Roman van een Gezin". Daar
heb ik juist sympathie gevraagd voor een kapitalistisch patroon en,
dunkt mij, aangetoond, dat zoo iemand evengoed zijn functie vervult en
sympathie verdient als zijn arbeiders, die hij gedwongen is te
verdrukken.
--Hier bracht ik bescheidenlijk de strekking van mijn uitvoerige en met
een Fenelon-geste voorgedragen vraag in herinnering: Zal het karakter
van het dichterschap onder den invloed van een overwinning der
arbeidende klasse, met wat daaraan vastzit, zich wijzigen?--
--Och, zei hij kalmpjes, ik geloof, dat ieder de neiging heeft zichzelf
te handhaven en te verdedigen en uit te spreken in zijn werk. Dat heeft
ieder die maar iets kan scheppen. Wanneer hij niet heelemaal bedorven
is, dan heeft hij de neiging om iets van zijn persoonlijkheid in zijn
werk te leggen. Als je boekhouder bent is het verduiveld moeilijk iets
van je persoon te leggen in de wijze waarop je de posten boekt, dat is
zoo, en toch is mij dikwijls opgevallen bij de verschillende
boekhouders, die ik gekend heb, dat daarin groote individueele
verschillen zijn waar te nemen.
--Ik merkte op dat hij de scheidingslijn tusschen kunstenaar en massa
dus niet zoo scherp handhaafde als gewoonlijk gedaan wordt.
--De oprichting van het Verbond van Kunstenaarsvereenigingen, zeide hij,
hangt met deze idee heelemaal samen. Ik vind dat de artiesten, de
geheele negentiende eeuw door, zich veel te veel afzijdig hebben gesteld
van de maatschappij. Zij zijn heelemaal een soort van wilde dieren
geworden, die met hevige belangstelling door de rest van de burgerij
worden bekeken. Zij hebben zich zeer buitenmaatschappelijk gevoeld en
doen dat voor een groot deel nog. Een man als Boutens, die intusschen
ook veel voor het vereenigingsleven doet en nog pas vice-voorzit
|