FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177  
178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   >>   >|  
* * * * * De schitterende zon was al uit de kleurenpracht van het oosten uitgebroken, toen het bosch nog stille schaduwen bewaarde in zijn binnenste. De schoone koningsdochter Mimosa had met hare blanke speelgenooten den morgenstond gevierd met luchtige dansen en welluidende melodieen. Mijmerend was ze dezen ochtend, de teedere Alve, en in zoete gedachtenwisseling met zichzelve, en hare gezellinnen verlatend, zocht zij de eenzaamheid. Langs een ruizelend stroompje ging haar vederlichte voet, en bloemen zamelend in haren sluier volgde zij zijne bochten tot in het bosch. In het midden van het dichte woud--zoo ver was zij nog nooit geweest--was eene opene plaats: pas was de zon hier doorgedrongen en verkwikte het groen en de bloemen, die hare kelken openden, het licht te gemoet; de vogelen groeven zich kleine holen in het warme zand en koesterden en wreven zich daarin met uitgespreide vederen en klappende vlerken. Toen Logikos zich ontwond aan de omarming van den slaap en voor dien schoonen morgen de oogen opende, zag hij een schouwspel, dat hem nog nooit gegeven was te genieten, zelfs in zijne stoutste droomen niet. De heldere zon deed het riviertje sprankelen van licht en de 1 veelkleurige kiezels schitteren op zijn ondiepen bodem. Over het water, te midden der heerlijke waterlelien, zag hij de schoonste Alve, die hij ooit had aanschouwd, zich wiegelen op de als goud, schijnende herfstdraden en zich spiegelen in het heldere nat, dat zich onder haar zachtkens rimpelde. Zoo blank, zoo schitterend, zoo edel, zoo verlokkend en betooverend had zijn land nooit iets opgeleverd. Was er eene booze tooverelf in het, spel, die hem een zinsbedrog voorspiegelde? Of zou het werkelijkheid mogen zijn? Mocht hij nog twijfelen dan zouden hem nu de liefste tonen overtuigen, op wier maatgeluid zij zich wiegde. Zoo sprong hij van zijn bemost rustbed op, om aan den oever de schoone Alvenmaagd te begroeten. --Wie zijt gij, die mij hier komt overvallen? Ik zing niet voor wien ik niet ken. --Welkom, zei hij tot haar, laat mij bij u nederzitten, en luisteren naar uw gezang. --O zing toch! van duizenden, die ge kent, kan niet een u bewonderen als ik;--zing, nog nooit hoorde ik in ons land zulke klanken. Zachtkens begon zij toen weer, half verlegen, half uittartend, te zingen: Alles teeder in den morgen. 't Vooglenkoor de schauw ontvluchtend Koestert zich in 't jonge licht; D'aarde g
PREV.   NEXT  
|<   153   154   155   156   157   158   159   160   161   162   163   164   165   166   167   168   169   170   171   172   173   174   175   176   177  
178   179   180   181   182   183   184   185   186   187   188   189   190   191   192   193   194   195   196   197   198   199   200   201   202   >>   >|  



Top keywords:

morgen

 

bloemen

 

midden

 

heldere

 

schoone

 

twijfelen

 
herfstdraden
 
zouden
 

spiegelen

 

opgeleverd


schijnende

 

maatgeluid

 

wiegelen

 

aanschouwd

 

overtuigen

 

liefste

 

werkelijkheid

 

zinsbedrog

 

schitterend

 
verlokkend

tooverelf

 

rimpelde

 

betooverend

 

voorspiegelde

 

zachtkens

 

overvallen

 

klanken

 

Zachtkens

 
hoorde
 

duizenden


bewonderen

 

verlegen

 

uittartend

 

Koestert

 

ontvluchtend

 
schauw
 

zingen

 

teeder

 

Vooglenkoor

 

begroeten


Alvenmaagd

 
sprong
 

bemost

 

rustbed

 

luisteren

 

nederzitten

 
gezang
 

Welkom

 

wiegde

 
gegeven