tabat mater dolorosa! prevelde de oude vrouw, toen zij ontwaakte.
Mona, ik droomde, dat de Heilige Madonna mij opnam in haar schoot; en
zie, het is de Heilige Madonna, waarin ik nu mijn geliefd kind herken!
Zij ontving haar geld, en de beide vrouwen verlieten de werkplaats. Op
de straat gekomen, beproefde de moeder tegen een steen den klank van het
geldstuk, en toen zij het echt bevond, stak zij het in haar zak; voor
eenige kleine muntstukken kocht zij aan den hoek der straat in eene
kraam met gewijde voorwerpen een gezegenden penning, dien zij aan Mona's
bidsnoer bevestigde.
Toen zij den terugtocht hadden volbracht en te huis waren gekomen, was
de oude vrouw bijzonder tevreden. Het ongedierte, dat haar buurvrouws
vruchten had geteisterd, had de hare gespaard, en behalve deze en andere
blijkbare gevolgen harer devotie, had zijzelve met hare dochter een
zegen ontvangen, hadden zij een offer gewijd aan een Heilige en nog geld
overgewonnen. Wat al zegen en heiliging! Alleen een heiligdom was
ontwijd de kuischheid van het gemoed haars kinds.
De zoo zichtbaar gezegende bezoeken werden telkens hervat, want de
Fransche schilder betaalde ruim. Wel was het eene vermoeiende taak voor
de reeds bejaarde moeder, die herhaalde tochten naar de stad te doen. En
dan was de dochter nog norsch en stug.
--Wat prevelt gij toch, moeder?
Zij prevelde wat; daar kwam iets in van, wat een moeder toch sloven moet
voor haar ondankbaar kind.
Behalve voor het groote passiestuk, had Moreau zijn schoon model voor
verschillende onderwerpen en studies gebezigd. Zij poseerde voor
Madonna's, voor Sint Catharina's, voor Sint Caecilia's, voor
Magdalena's, en door de verschillende onderwerpen der _heilige kunst_
heen, duurde het niet, lang of zijzelve was eene Magdalena
geworden--zonder de boetvaardigheid.
Moreau hield haar bij zich. Zijne huishouding deed zij niet, dat liet
zij aan de kreupele dienstmaagd over; maar zij was altijd in het
atelier, waar zij zich, als de schilder werkte, den tijd verdreef met
dansen, en het ontwikkelen van een talent, dat aan deze ongeletterde op
zonderlinge wijze eigen was, het declameeren van volksliederen en het
improviseeren. Moreau had haar eene tamboerijn gekocht en wanneer zij
daarop met lossen zwier der hand spelend, in bevalligen tarantelladans
rondzweefde, te midden der met schoone vormen en kleuren bedekte wanden
of somtijds zangen improviseerde, terwijl de kunstenaar met begaafde
hand voortwerkte, wa
|