die zij op den tocht wel behoeven zou.
Wie er het meest door het afscheid geschokt werd, was Carl. Hij had
gebeden om mede te gaan, maar hij moest den dag des vertreks zien
aanbreken, zonder dat zijne ouders hem dit vergunden. Hij zag er zijn
met liefde gekweekt ideaal mede instorten, en het leven scheen hem nooit
meer geluk te kunnen bieden. Ook Lise en Gretchen waren aangedaan: zij
gevoelden zoo innig medelijden met de jonge vrouw, die geen huis had,
geen ouders als zij, geen huiselijken kring.
Tegenover haar was Mona beschroomd; zij wist niet of de meisjes de
betrekking kenden, die tusschen haar en Kolb bestond, maar zij
vermoedde, dat zij _wel_ wisten, dat die niet zoo was als deze eerbare
kinderen zouden kunnen goedkeuren. Haar gemoed drong haar, ze beiden in
hare armen te drukken,--maar zij durfde niet, zij gevoelde eene kloof
tusschen haar en zich.
Het was pijnlijk te zien, toen de trotsche Mona beider voorschoot vatte
en, dank stamelend, een kus drukte op dit kleed. Maar Lise en Gretchen
namen haar beurtelings in de armen en drukten elk een kus op liet
gelaat, dat zich begroef aan beider boezem.
Over het ongelijke grindplaveisel hotste de wagen voort: nog een blik
uit het kleine achterraampje en het huis des schoenmakers was aan het
oog onttrokken. Uit de werkelijkheid verrees het oude huisje, met zijn
spitsen, overhangenden geveltop, met zijne wingerdranken om de
vensterkozijnen, met den braven muzikalen schoenmaker, met den trouwen
schwaermerischen jongeling, en de twee reine engelen; het rees al hooger
en hooger en voor Mona's geest bleef het zweven, omringd van een
heiligenaureool. Ver van daar liep _haar_ weg, over rotspunten en
distels.
* * * * *
Met onopgemerkte overgangen gaat de levenswisseling voort, tot wij
plotseling hare uitwerkselen zien.
Hoe is de jonge, moedige kunstenaar, vol van de bezieling der werken,
die zijne verbeelding al voorschept, zoo snel geworden, de vervallen
man, die langs de straat trekt en met zijn spel een karig
levensonderhoud verwerft?
Hoe is de schoone jonge maagd, vol van den trots, dien het gevoel van
kracht, gezondheid en schoonheid geeft, schitterend eenmaal met hare
gaven, de geschokte, bijwijlen aan lot en leven vertwijfelende vrouw
geworden, die gij dien man, vergezellen ziet?
Wat is er thans van dien zinnelijk levendigen geest, van die trotsche
schoonheid, van die begoochelingen van levensweelde, van die droomen van
|