kunst en genie?
Zij dwalen in slechte kleederen de wegen langs, zij zitten in een
greppel of een plekje lommer een karig maal te gebruiken: zij komen van
de eene stad in de andere. Op de markt, op het kleine tooneel, zoo het
er is, in een speelhuis, staat de kracht en het genie te spelen voor
eenige groepen onoplettende lieden, en zoo er eene enkele maal
opmerkzaam een blijft luisteren, het is een balsem in de wond, maar een
balsem toch die steekt, omdat hij herinnert aan den kunstroem, waarvan
de speler verviel. En naast dezen staat de schoonheid, het weelderige
genotvolle leven, en danst voor de menigte met de tamboerijn de dansen
baars volks, nu ze geene geestkracht meer heeft om de gave der
improvisatie te doen hooren. De geniale musicus en de prachtige
improvisatrice, langs doolwegen en verkeerde paden zijn zij gekomen tot
wat zij zijn, een reizende speelman en zijn boel.
* * * * *
Toch zijn zij meer dan zij waren.
De maskers zijn afgescheurd, het blanketsel door tranen weggespoeld, de
naaktheid van het schijnschoon beroofd, en de zelfbewustheid is door
eene ruwe hand wakker geschud.
Dieper dan haarzelve bekend was voelde Mona den invloed van het
gestrenger, ernstiger leven van het Noorden. Vandaar die prikkel, die
nog altijd bleef steken, al genas de heimweekwaal en al putte het
lichaam nieuwe krachten uit elken tred, die haar nader bracht aan de
grenzen van Italie.
--Moed gehouden, Mona, zeide Kolb,--wij zijn nu te midden der bergen,
die ons scheiden van uw land, het kwaad is bijna geleden.
Passando il male, sperando il bene,
Il tempo passa, la morte vienne,
sprak zij met een bitteren glimlach.
--Laat ons liever de hoogte beklimmen, wij zien daar weer verder; wij
zien er de zon, die haar gloed nog werpt over de vlakte. Morgen hebben
wij de verdere toppen bereikt; nog een dag en wij dalen in de vlakte en
de Italiaansche taal zal uwe ooren weer streelen.
--Er is meer nog! er is nog iets inwendigs, dat mij verteert, Antonio,
het knaagt als honger en dorst. Daar zijn dingen voor mijne verbeelding
gaan leven, die ik niet noemen kan. Het beknelt mijne borst op
vreeselijke wijze--als ik het maar kende, maar ik weet niet, wat ik
gedrongen word te doen, wat ik denken moet--o Madonna, ik wil wel, maar
ik kan niet, ik weet het niet!
De avondster was opgegaan, dikke wolkenhoopen, tegen elkander opgekruid,
stegen boven de bergen aan het westen en vormden nieuw
|