ttien eeuwen aanschouwd werd, bij
Rembrandt is het feit opnieuw tot leven geworden en wij beleven het
mede.
Zoo werd door hem die geheele cyclus van Oud en Nieuw Testament uit het
dogma en het verleden in het leven en het heden gebracht, met stoute
scheppingskracht weer opgevoerd en in het leven van zijnen, van onzen
tijd overgeplaatst. Vandaar, van die sterke actualiteit, van dat
vooropstellen van het eeuwig menschelijke, dat in de harten altijd
weerklank vindt, het treffende, de emotie, die zijne voorstellingen
uitwerken.
Hij heeft nog meer gedaan.
Hij heeft bij deze bewonderenswaardige uitkomsten allerminst de
innigheid, noch de naiefheid, noch het verhevene, noch het dichterlijke
laten liggen. Verheven noem ik den lichtgloed, die van boven het somber
tafereel der Kruisafneming bestraalt; majestueus in houding en gebaar,
in belichting en gemoedsuitdrukking de Opwekking van Lazarus;
verteederend naief de figuur van Maria bij Simeons lofzang; treffend van
hartstochtschildering en van dramatisch geweld de vertooning aan den
volke in de _Ecce Homo_.
* * * * *
Rembrandt en de Bijbel, was de gedachte, die wij uitspraken op de
geboorteplaats, bij de wieg des kunstenaars. Voorwaar die naam is groot
geworden, sinds hij werd nedergelegd onder de hoede der gewijde bladen,
en rechtvaardigt de geestdrift, die ons lokte naar de plaats, waar hij
ontstond en zich ontwikkelde.
Rembrandts genie is den eeredienst des menschdoms waardig.
* * * * *
MONA.
In een hoek der Romeinsche Campagna, een achttal mijlen van Rome lag een
dorp, waarvan een der uiteinden in verspreide huizen in de vlakte
uitliep. Op de laatste dier kleine woningen scheen de volle morgenzon.
De dik gesmeerde kalklaag, wit--geel en rossig, was met hare sterke
kleur in scherpe tegenstelling met den blauwen, maar door de
tusschentonen der lucht zacht getinten hemel; een ruw traliewerk stutte
en leidde de takken en het donkergroene loof van den vijgeboom tegen het
huis, die eene heldere schaduw gaven op den muur, op de posten der deur,
en gedeeltelijk op het meisje, dat, tegen de stijlen leunend, daarin
stond. Sterke kleuren sierden het kind van het land der kleuren, een
zwart fluweelen keurs op een blauw en rok, een voorschoot met bonte
rijen bestreept en een veelvervige doek op het hoofd.
Wat gewaarwordingen woelden al in dat jonge brein rond? Zij sloeg geen
acht op de groepen van
|