nsvolheid is het, die zijne portretten bezielt; die spreekt van de
zich bewegende lippen zijner figuren, uit hun gebaar en hun tred; die de
wolken drijft over zijne landschappen, en hare boomen doet groeien; die
zijn historiebeelden die betooverende werking verleent, waardoor zij ons
toeschijnen niet anders te kunnen, maar met noodzakelijkheid aldus te
moeten zijn.
Die ziener in het volle menschenleven moest wel aangetrokken worden door
den Bijbel, dat boek, zoo vol gemoedsbeweging, zoo vol van veelsoortige
levensuiting, zoo rijk van handeling.
De grootste en meest verschillende kunstenaars hebben dit boek in beeld
gebracht. Welk eene verscheidenheid van opvatting tusschen de
middeleeuwsche autaartafels, tusschen Rafaels loges, Michel Angelo's
welfschilderijen, tusschen Lucas van Leidens, Albrecht Durers Bijbel, en
dien van Rubens. Volkomen oorspronkelijk en nieuw op zijne beurt is
Rembrandts Bijbel. Hier geen symboliek, geen vooropstellen van het
mysterie. Hier geen spoor van dogma, van kerkelijkheid. In
overeenstemming met het beginsel, dat zijn geheele werk beheerscht, en
als een der luidste getuigenissen van dit beginsel, vindt gij in
Rembrandts Bijbel, dit boek als boek des levens, en zijne gebeurtenissen
als eene rijke, onuitputtelijke bron van levensverschijnselen, van
karakters, van drama's, van gemoedstoestanden teruggegeven. Hij zet het
feit, het historisch voorval voorop in zijne concrete, werkelijke,
meestal menschelijke verschijning. Het is eene geheel eigenaardige,
treffende opvatting, die slechts in een vrijdenkend, en in een Noordsch
land kon geboren worden. En als eene nuance in die opvatting moet ik er
op wijzen, dat de schilder niet zoozeer de afbeelding geeft van een lang
vervlogen gebeurtenis, maar dat wij bij hem de menschen zien leven,
handelen, bewegen en bewogen worden, dat wij de feiten nog eens en
opnieuw zien gebeuren, en de handelingen, als bij wonder, zich weder als
nieuw, als aanwezig voordoen. Het is alsof hij, gelijk de Nederlander
der 17de eeuw de Bijbelsche gebeurtenissen op zijn leven en zijn volk
toepaste, en zijne eigen historie met de Bijbelsche paraphraseerde, die
voorvallen op en in het tegenwoordige leven terug--en overbrengt. Het is
bij hem niet, hoe Simeon eens voor achttienhonderd jaren lofzong bij het
kind, dat hij knielend in zijne armen hield, maar wij zien eene nieuwe
dergelijke gebeurtenis, als geheel actueel, plaats grijpen. Het is niet
het _Ecco Homo_, dat, voor ach
|