pelgrims, die den moeilijken, bergachtigen tocht
van Viterbo af voortzetten, pelgrims van verschillenden leeftijd en
kunne, meest van geringen stand. Zij bemerkte het niet waar die haar
dorp doortrokken en weer verlieten, de dorre Campagna over, allen in de
richting der heilige stad, en zij lette op de devotie niet van velen,
die op de knieen vielen en zich kruisten bij het gezicht van den koepel
van Sint Pieter, als die zich voor het eerst in de verte aan hen
voordeed. Toch had zij ook zelf een rozenkrans in de hand, maar die haar
onbemerkt ontglipte. Ook haar blik was strak gevestigd op den koepel van
het heiligdom; maar indien wij aan de gevoelens, die in haar gemoed
dooreenwoelden, vormen hadden kunnen geven,--en ze had het kwalijk zelve
vermoogd in dien eersten wordingstijd van het nog maar ten halve
zelfbewuste leven,--wij hadden andere dan geestelijke denkbeelden
opgemerkt. Dan hadden wij dien koepel zien worden het teeken der
wereldstad, der groote, weelderige, levendige metropool, waar het leven,
aan de bespiegelingen en de eenzaamheid ontrukt, den onverpoosden strijd
oplevert van het haken naar genot, naar voldoening, een leven, dat
zichzelf ten doel is.
--Moeder! riep zij, omziende naar binnen, waar blijft gij, kom, kom! en
zij stampte met den voet. Na eenig talmen verscheen de moeder, eene
getaande, nog krachtige, maar oud schijnende vrouw.
--Ja, ja, mijne Mona, uwe moeder is zoo sterk en vlug niet meer als haar
schoon kind. En zij streelde de wang van het meisje, dat door eene
beweging van haar arm die liefkoozing afduwde.
Waarom wilt gij dan ook te voet naar de stad gaan? Waarom tuigt gij den
ezel niet op?
--Wij moeten wat voor de Heiligen overhebben, antwoordde de oude vrouw,
onze reis zal voorspoediger zijn, als wij ook het offer onzer
vermoeienis brengen.
De moeder kuste den Sant, die aan den post der deur was gespijkerd, nam
den staf met het kruis op en de gevulde omvlochten flesch, en den zak
met eetwaren en wat vruchten, en zette zich in beweging. Het meisje
droeg niets dan een tak van den vijgeboom, waarmede zij zich waaide en
beschaduwde. Zij trokken over de onbebouwde gronden, aan wier
verbetering niemand scheen te denken, en waarop het water van regen en
overgevloeide stroomen bleef staan in poelen, wier ongezonde uitwaseming
de lucht bedierven. Zij gingen den gelen Tiber over, de voorstad door
tusschen eene rij van kleine huizen ter eene en een hoogen muur ter
andere zijde, totdat zi
|