rt en het oudere deel was vol gebouwd. Al in
1592 was het ravelijn voor die poort aan de stad getrokken en in een
klein bolwerk veranderd. Als men den mullen zandweg, die door de duinen
van 's-Gravenhage naar Leiden liep, afkwam, trad men over de breede
vest, de poort binnen, ouder en kleiner dan de tegenwoordige; links
daarbinnen lag de steeg, die gij kent.
Sinds 1574 woont in een der huizen in die steeg een welvarend
burgergezin: in 1600 hebben de afstammelingen van dat gezin, (dat eerst
na 1600 den naam _Van Rhijn_ voert), broeder en zuster, beide gehuwd en
met kinderen gezegend, dat huis in tweeen verbouwd. In het eene gedeelte
woont Harmen Gerritszoon. Zijne vrouw is de dochter eens Leidschen
bakkers, ze is omtrent veertig jaren oud, nu gij haar in 1607 ziet,
kloek en gezet, met een regelmatig, goed besneden gelaat.
Welvaart heerscht bij deze burgers. Bij dezelfde steeg, op het bolwerk,
staat een moutmolen, waarvan de helft hun behoort; zij hebben nog andere
vaste goederen in de stad en een speeltuin te Oegstgeest en nog een tuin
buiten de Witte Poort. Het is een dier rijke, krachtvolle burgergezinnen,
waaruit Hollands grootheid der 17de eeuw hare kern erlangde. Vijf
kinderen versieren dagelijks de tafel en ledigen moeder Neeltgens
spijskast. Den oudsten der drie knapen zoudt ge zestien, het oudste der
beide meisjes twaalf of dertien jaren geven: het is een drie-of vijftal
jaren geleden, dat de jongste ter wereld kwam, en dat Harmen en Neeltgen
in hunne kortzichtige wijsheid de wieg reeds op zolder zetten. Maar de
tijd komt weer aan, dat de schalke vrienden op _Maaiken in 't
schapraiken_, of op _Hanske in de kelder_ drinken. Op een schoonen
morgen in het midden van Juli verdwijnt de vrouw achter de groene saaien
gordijnen: ik zie bare kleine Machteld draven naar de buurtschap rondom
de Noordeindsbrug, die de _Paplepel_ heet; ik zie haar de vrouw halen,
boven wier deur op een bord een kindje is geschilderd, met het
omschrift: _God is mijn hulp_; ik zie die vrouw de kleine meid, die haar
steeds vooruit is en naar haar omziet, volgen naar de Weddesteeg en naar
de groene saaien gordijnen.
Kom nu spoedig uit den molen, Harmen, en geluk met het knechtje, dat is
geboren!--En Harmen schrijft naar ouder gewoonte, bij de grootouders,
ouders en kinderen, zijn jonggeborene, als achtste kind van Harmen
Gerritz Van Rhijn en Neeltgen Willemsdr. Van Zuijtbroeck, op het
schutblad des huisbijbels in:
15 Juli 1606. _Rembrandt
|