ffe achterkamers, waar _tot een
burgerlijke versiering de zonnestralen_[3] langs mottige vitrage
gelen bij het weee rood en bij het uitgebloeide blauw der
kameromgeving.
[p.29] En welk een opperste genialiteit in deze beelding:
Zoo zie ik den weg weer opgaan, hooger en hooger in een
geestdriftige stijging, _en als hij op sprong staat zich over te
geven aan den val der gindsche daling_, glimt hij in de zon als een
lint van gele japansche zijde.
Hoe leeft, hoe rijst, hoe daalt de zee in _Een Zeereis_. De verhaalgang
zelf, met zijne zich weer verevenende bergen en dalen, met zijn
effenheid, die het bewogene, en het bewogene dat een effenheid is, leeft
als de zee; hoe welven de wijde luchten van den kunstenaarsgeest in een
koepelende overheersching daarboven. Welk een dramatisch vermogen, welk
een gang en een leven in dat _Fragment uit Floris de Zwarte_. Hoe
onschuldig een bevalligheid, wat ongerepte reinheid en zoete liefde
ontbloeien in _Een Liefde in Limburg_....
En laat mij nu maar verder van dit werk en zijn schepper zwijgen. Zijn
taak is volbracht. Hij wacht geen ander oordeel meer dan dat van het
Nageslacht, een rechter, die andere lof en andere zegening heeft te
vergeven dan wij. Maar ook gij, wiens tijdgenoot hij was--en ik zeg 't u
om uw-zelfswil--lees zijn werk, treed zijn wereld binnen. Maar voor
dien, luister nog even naar mijn raad: hieraan zult gij ook dier wereld
schoonheid, want natuurlijke-echtheid, kennen: Geen wezen, op een aarde
levend, bereikt dier grens, allen leven diep in haar atmosfeer besloten,
allen zijn zij van haar onscheidbaar, allen een geheel met haar--zoo, in
de door een kunstenaarsgeest geschapen wereld, overschrijdt geen der op
haar levende wezens haar grens, allen blijken zij aan haar gebonden,
allen zijn zij een met haar, allen gedrenkt in haar atmosfeer, allen
getint van haar kleuren.... En ten dage nu, dat ge uw gemoed rein en
vrij, uw geest blijde en schoonheidsbegeerig voelt, lees den al die
prachtige scheppingen van Van Oordt en verheug u, rijk en diep, om hun
omvangen en gedragen zijn door die eene wereld van dien eenen geest....
[SCHARTEN-ANTINK: DE VREEMDE HEERSCHERS.]
Nu moet ik echter uw aandacht daarvan afleiden. Wij zullen ons dezen
keer--en ge hebt 't uit den aanvang van dit [p.30] opstel reeds
bemerkt--niet slechts hebben bezig te houden met schrijvers, die, om
dezen of genen reden, tijdelijken afstand tusschen zich en hun ond
|