oor me," lachte de schalk.
Eefje verhuisd!--geen wonder dat de tred der oude vrouw trager was bij
het afgaan der gracht, dan bij het opkomen; allerlei gedachten
onderdrukten het verlangen, dat hare voeten straks bevleugelde. Eefje
verhuisd!--het moest haar wel ondragelijk hard zijn gevallen in die
aanzienlijke woning, want zij was altijd een gezeggelijk kind geweest;
en had zij in hare buurt niet drie jaren lang op den Huize ---- tot
genoegen harer meesters gediend?--Eefje verhuisd--zij kon het thans
beter getroffen hebben; maar als het eens het begin van een zwerfziek
wisselen was? Het blaauwbessenvrouwtje stond stil, stond op straat stil,
en de voorbijganger, die haar uit den weg duwde, die haar ontwaken deed,
wist niet wat er omging in haar gemoed. Eefje had in de laatste maanden
niet geschreven; maar er waren haar en haren man toch van tijd tot tijd
groeten, er waren hun later zelfs kleine geschenken, geschenken in geld,
geworden, die slechts van Eefje komen konden. Haar man, haar blinde man,
had bij dat geld, het is waar, bedenkelijk het hoofd geschud, had zelfs
willen weigeren, het aan te nemen, als hij niet weten mogt, wie het
zond; maar de winter was zeer lang, en hare verdiensten waren zoo gering
geweest! O dikwijls had zij vader, wiens zuchten haar niet ontgaan
waren, hoe hard haar spinnewiel snorren mogt, dikwijls had zij hem
getroost, dat Eefje het zeker beter had dan zij in hunne armelijke hut!
Eefje verhuisd,--en dat zonder het hun te schrijven!
"Moedertje! moedertje!" hoorde zij roepen; maar het viel haar niet in,
om te zien, of die kreet ook haar gelden mogt; eerst toen de stem er
"blaauw bes, blaauw bes!" op volgen liet, zag zij waar zij was, en wie
haar wenkte.
"Vrouw Hendriksz! vergeet jij je oude vrienden zoo?" vroeg een aardig
wijfje, in haren winkel aan de deur staande, met een kind op den arm;
het jongsken bukte zich vast naar de mand, om een bezie te grijpen.
"Hoeveel Antje?" was het antwoord; de neering ging een oogenblik boven
de natuur.
"Drie maatjes, vrouw Hendriksz! dat weet je wel--bah Wim! je zult je
vingertjes blaauw verwen;--wat zeg je van mijn' jongen, vrouw Hendriksz?
mijn man is zoo gek met den guit!"--
Het viel der gelukkige moeder te vergeven, dat zij niet opmerkte, hoe
weinig vrouw Hendriksz op haar gemak was; hoe hortend de laatste woorden
van haar antwoord er uitkwamen.
"Je eerste was eene dochter, niet waar?"--In drie jaren een
rijkelui-wensch!--Komt Eefje nog w
|