zij deden of zij het niet hoorden; zij stonden al aan de deur de
blaauwbessenvrouw aan te zien, die bij den borst vergeefs hare
nasporingen voortzette.
"Jonge jufvrouw!" vroeg de knecht aan eene van de kleuters, die een jaar
of tien wezen kon, "heeft hier een meisje gewoond dat Eefje heette?"
"Ik weet wel, hoeveel jufvrouwen ik gehad heb, maar van de meiden neem
ik geene notitie," was het antwoord.
Ondanks al hare onrust, kon mijn moedertje zich niet weerhouden, de
veelbelovende nuf van het hoofd tot de voeten op te nemen.
"Foei, Emilie!" zei haar jonge zusje, "heugt je Eefje niet meer? ze was
zoo'n vrolijke, vriendelijke meid."
Het blaauwbessenvrouwtje had het kind wel willen kussen.
"'t Is waar," viel Emilie in: "_je m'en souviens_, toen hadden wij die
nare, norsche jufvrouw, Numero Acht."
"En waar woont Eefje nu?" vroeg de teleurgestelde oude.
"Mama zou het wel weten," hernam het jongste kind goelijk, "maar die is
buiten."
"_Mesdemoiselles!_" klonk het gebiedende achter uit den gang.
Waarschijnlijk was het jufvrouw Numero Negen, die de kinderen, hoe
schoorvoetende ook, verpligtte, met haar naar boven te gaan.
"Wil je in de keuken niet eens hooren, of eene van je kameraads het
weet?" vroeg de blaauwbessenvrouw aan den knecht.
"Het zal vergeefsche moeite wezen, vrouwtje! we zijn hier allemaal maar
trekvogels."
"Och! doe het," zei ze, "ik ben hare moeder, of je 't niet wist."
Het was een beroep op het harte, dat ijlings verhoord werd.
"Kom binnen, besje!" zei de knecht, "en ga zoo lang op de bank
zitten,"--er stond een geel geschilderde in den gang,--het medegedeelde
gesprek was met geopende deur half op de stoep gehouden. En mijn
blaauwbessenvrouwtje zette zich een omzien neer; maar of de
oogenblikken, welke zij er verbeidende doorbragt, haar niet lang
duurden, vreesselijk lang, dat beslisse iedere mijner lezeressen--die
nog geene negen jufvrouwen bij haar tienjarig kind heeft gehad.
Eindelijk--daar sprong de knecht de trappen, die naar de keuken leidden,
weer op--"moedertje!" zei hij, "de keukenmeid meent te weten, dat je
dochter naar de ----gracht is verhuisd--bij Mijnheer ----"
"Dank je, jongelief!--wil je een handvol blaauwbessen?"
Eene weigering ware onheusch geweest; ook kwam zij bij den borst niet
op, al vielen er voor de trekvogels andere kruimels van de tafel. "Het
ga je goed," zei het moedertje, toen de knecht de deur weder geopend
had.
"Van 's gelijke, en zoen Eefje v
|