rampen, die haar
troffen, hadt gij u gebogen voor het geloof, dat u uit hare bruine oogen
toestraalde, hadt gij u verkwikt aan eene gemoedsrust, die het verlies
van jeugd, schoonheid en wereldsche uitzigten overleefde; van eene ziel
die genade had gevonden bij God!
_Une femme qui n'a plus d'age_ is iets vreeselijk-leelijks, als
Beaumarchais haar ons schetst;--zou het geheim van het innemende, der
oude vrouwen van Rembrandt eigen (het genie des meesters voor het
overige in al zijnen omvang geeerbiedigd), ook aan het onderscheiden
volkskarakter, ook aan dier mannen verschillend begrip over de
bestemming van den mens, zijn toe te schrijven?
"Blaauw bes, blaauw bes!" klonk het, maar zonder den nadruk, dien het
vrouwtje den woorden in eene straat zou hebben bijgezet, maar meer uit
gewoonte, naar het scheen, dan uit hoop de aandacht van koopers te
zullen trekken--in die buurt scholen de liefhebbers harer onaanzienlijke,
harer de lippen blaauw verwende bezien niet. En echter was het blijkbaar,
dat haar des ondanks het voortstappen over de harde straatsteenen niet
verdroot; dat mismoedigheid over het vergeefsche van haren roep verre
van haar was. Vier of vijf jongens stoven haar voor, of sprongen haar
na, om bij beurten haar af te wachten of in te halen, en onder het
huppelen om haar heen eenige bessen uit de mand te grijpen, die door
geen deksel werd beschut; in eene andere stemming zou de baldadige
plagerij, zou het soms van alle kanten eensklaps opgaand: "blaauw bes,
blaauw bes!" haar hebben geergerd; thans scheen zij even goedwillig de
oorvijgen te geven, als de Janraps zich die voor hunne vruchtelooze
pogingen lieten welgevallen. Intusschen was zij een halve gracht
voortgegaan, en zie, daar stond ze voor het huis, waar zij wezen moest.
Vlug, als een meisje van drie zesjes schier, vlug wipte ze de stoep op,
en de schel ging over, tot twee malen toe.
Een knecht, in geel linnen jas, deed open.
"Is Eefje thuis?" vroeg de blaauwbessen vrouw.
"Eefje?" hernam de borst; "er woont geen Eefje hier; mijne kameraads
heeten Sanne en Saar, en--"
"Eefje heeft toch hier gewoond," zei de vrouw, "of ik moest mij in het
huis hebben vergist,--maar ik ben hier immers bij Mijnheer ----?" (en de
knecht knikte: "jawel") "dan moet zij verhuisd zijn."
"En dat zou geen wonder wezen."--
Een paar kinderen sprongen aan het einde van den gang de deur eener
kamer uit, en eene vrouwenstem mogt de meisjes naroepen: "_Mais attendez
donc!_"
|