eeft
geschapen.
Er zijn mannen, vrouwen, kinderen in menigte; zij letten op den gang
der raderwerken, zij hechten de gebrokene draden aaneen, zij brengen
katoen of bobijnen aan, en geven onophoudend voedsel aan het
duizendledig monster, dat de stof met onverzaadbaren honger schijnt te
verslinden.
Ziet, hoe mannen en vrouwen schier aandachteloos tusschen de
raderwerken heen- en wedergaan; hoe de kinderen onder de spinmolens
doorkruipen! En nochtans, dat een riem, een tand, een van al die
draaiende dingen hunnen kiel, hun kleed of slechts hunne mouw
aangrijpe ... en het onverbiddelijk ijzer zal hunne leden afrukken of
hun lichaam vermalen, en het niet loslaten, voordat het, ginder verre,
als een onkennelijke klomp weder uitgeworpen worde. Ach, hoevele
onvoorzichtige werklieden zijn dus verminkt of verslonden geworden
door de barsche, zinnelooze kracht, die geen onderscheid kent
tusschen katoen en menschenvleesch!
Maar daar galmt een klokslag! De vuurmaker stopt het stoomtuig; hij
ontneemt aan de mekanieken hunnen adem en hun leven ... en op het
ontzaglijk gerucht, op het zinverdoovend geraas volgt de stilte der
eenzaamheid en der rust....
Het was op eenen zomeravond van het jaar 1832, dat de werklieden der
fabriek van mijnheer Raemdonck dus, op het sein der klok, hunnen
arbeid staakten en te gelijk op het binnenplein zakten, om daar voor
een venster van het bureel op de uitbetaling van het loon der
afgeloopene week te wachten.
Alhoewel schijnbaar dooreengemengd, toonden zij echter eenige
schikking. Men kon zien, dat de vrouwen, de kinderen en de mannen
neiging hadden om afzonderlijke groepen te vormen; zelfs de wevers en
de spinners stonden aan eene verschillige zijde van het plein.
Allereerst werden de vrouwen betaald; want onder hen waren vele
moeders, wier zuigelingen sedert uren misschien naar lafenis en
voedsel snakten. Arme wichtjes, gansche dagen aan vreemde handen
toevertrouwd, levend van hunne geboorte af in derving en in nood!
Slachtoffers van een maatschappelijk gebrek, dat, tegen de natuur en
tegen den wil Gods, de vrouw onttrekt aan de vervulling van den
moederplicht, opperste wet van haar wezen op aarde!
De werklieden toonden nu eenige levendigheid; zij schenen vroolijk,
omdat de lange week was afgeloopen en de rust van morgen hen
toelachte.
Een sterkgebouwde kerel, die tusschen de spinners stond, onderscheide
zich door zijne luidruchtigheid. Kluchtige woorden en grove
zinspelingen rolde
|