!
DE DUIVEL.--Ja, Rosa, spreek.
HET MEISJE.--Lodewijk, Lodewijk, dijn aangezicht is bekoorlijk, dijne
liefde vurig en dijn lijden onuitsprekelijk....
DE ENGEL.--Eilaas, zij valt.
DE DUIVEL.--Zege, zege, mij de ziele!
HET MEISJE.--En toch, ik bemin mijnen zoeten Jezus boven alles; mijne
liefde en mijne ziele eeuwig aan God!
DE ENGEL.--Heil, heil, zij heeft gezegepraald! Geloofd zij God in
den hooge!
DE DUIVEL, _in zijne echte gedaante_.--Doemenis, doemenis, zij heeft
overwonnen! De afgrond zal nu weergalmen van mijn smartgehuil....
Gevloekt, du engel des lichts! (_Hij vliegt heen in de ruimte_.)
V
DE ENGEL, HET MEISJE, DE BROEDER
(_De hof verkrijgt zijne vorige gedaante; de broeder ontwaakt en
staat op_.)
DE ENGEL.--Rosa, dijn oogenblik is gekomen; leg dij neder met dijn
hoofdeken in mijnen arm.
HET MEISJE, _zij ontwaakt als uit eenen droom_.--Broeder, broeder!
DE BROEDER.--Wat verlangs du, Rosa?
HET MEISJE.--Haast dij; neem op mijne wangen eenen afscheidskus voor
dij, en eenen voor moeder.
DE BROEDER.--O, Rosa, du zals ons toch heden niet verlaten?
HET MEISJE.--Zie, daar staat de engelbewaarder; mijn hoofd rust in
zijnen arm; hij ontsluit mij in zijne gouden vleugelen.... Hoor, het
hemelkoor zingt mij tegen. Ha, ik vaar op naar het hoog vaderland!
DE BROEDER.--Lief zusterken, daar hebs du de twee zoenen.
DE ZUSTER.--Vaarwel, broeder; zeg moeder, dat zij spoedig kome, en
kom du insgelijks; vader zal ik in den hemel vinden en als gij beiden
zult gekomen zijn, zullen wij te zamen zingen voor des Heeren troon.
Vaarwel, daar slaat de engel zijne vlerken uit,--ik stijg op met hem
langs de baan des lichts!
DE BROEDER.--Dood!
DE NIEUWE NIOBE
VERHAAL
Wat onder Godes hand niet buygen
wil, dat breekt. J. CATS.
Voor eenige jaren, en wel in het midden van 1832, leefde te Antwerpen
eene rijke weduwe, met name Clotilde Van Valburg. Daar zij uitnemend
schoon van aangezicht en van leden was en niet beroofd van dien
spelenden geest, dien de Franschen _esprit_ noemen, had zij zich,
volgens eene uitheemsche denkwijze, aangezien als uitsluitend
geroepen zijnde tot het genieten van allerlei vermaak en wereldsche
vreugde. Even gelijk alle vrouwen van dien aard, vreesde zij de
ernstige gedachten, de edelmoedige ontroeringen, als de vijanden van
een zoet en droomig leven: ook was zij ongevoelig geworden voor
alles, wat niet rechtstreeks tot hare wulpschhei
|