FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   68   69   70   71   72   73   74   75   76  
77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97   98   99   100   101   >>   >|  
deel uit de woorden zijns vaders toe, zonder het troostvolle vooruitzicht te hooren. Hij ging voort: "Ho! nu versta ik den haat der burgeren tegen mij. Kan ik niet alle dagen geroepen worden om eenen van hen te dooden, hetzij eenen onnoozele of eenen misdadige? En nochtans, indien zij zien konden, wat er op dit oogenblik in mijn hart omgaat, zij zouden mij niet haten. Zij denken, dat een beul behagen vindt in bloedvergieten; en wanneer hij, bij het zien van den blooten hals eens slachtoffers, bleek wordt en beeft, dat zijne handen het zwaard niet meer dragen kunnen, dan werpt men hem dood met steenen, omdat hij niet beul genoeg is en dat het medelijden hem verzwakt." "Ik heb dikwijls aan die tegenstrijdigheid gedacht, mijn zoon; doch nooit heb ik ze begrepen." "Ik wel, vader, ik heb ze lang begrepen: er behoort in elke verzameling van menschen een slachtoffer, een ongelukkige, op wien al de wreedheid, al de haat, die in de harten verborgen ligt, zich moge uitstorten--en dan wordt die lijder door de maatschappij met schande overladen, opdat men hem zonder berouw moge mishandelen en verachten; want het is door meer boosheid, dat de mensch zijne onrechtvaardigheid altijd billijken wil.... Maar is er dan toch geen enkel onbeproefd middel meer over, om mijn lot te ontgaan? Ik kan mij de gedachte van menschenmoord niet gemeen maken; het schijnt mij, dat ik morgen waarlijk een verachtelijk schepsel worden zal; ja, ik zal mij zelven verachten.--En geene hoop meer! Het moet zoo zijn." "Mijn zoon," sprak de vader, met zijne oogen naar de tafel wijzende, "neem dit boek, dat de Schout mij getoond heeft, en lees uw vonnis op de openliggende bladzijde." Geeraart las zijne onherroepelijke bestemming met diepen angst; hij wierp het boek met verontwaardiging en toorn ten gronde en riep: "Vervloekt zij de onrechtvaardige wet, die mij van voor mijne geboorte tot bloedvergieten en tot schande veroordeeld heeft! O, maatschappij! het is dan waar, gij hebt over mijne wieg geroepen: die vrucht hoort mij toe, want het is de eerstgeborene van eenen beul; men levere hem over aan den smaad der menigte; hij worde met bloed en laster overladen, en dat hij onder zijne broederen leve gelijk eene slang, welker gezicht men met afschrik ontvliedt.... Spotternij, terwijl men dit vonnis over mij uitsprak, lag ik in mijne wieg het blinkend zonnelicht toe te lachen! Vader, gelooven zij dan, dat ik zonder hart geboren ben, en dat het mij niets gee
PREV.   NEXT  
|<   52   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   68   69   70   71   72   73   74   75   76  
77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97   98   99   100   101   >>   >|  



Top keywords:

zonder

 

vonnis

 

begrepen

 

bloedvergieten

 

worden

 

maatschappij

 
geroepen
 

overladen

 

verachten

 

schande


menschenmoord

 

Geeraart

 
gedachte
 

schepsel

 

verachtelijk

 

openliggende

 

gemeen

 
schijnt
 
morgen
 

waarlijk


bladzijde

 
getoond
 

wijzende

 
zelven
 
Schout
 

welker

 

gezicht

 

afschrik

 
ontvliedt
 

gelijk


laster

 

broederen

 

Spotternij

 

terwijl

 

geboren

 

gelooven

 

lachen

 

uitsprak

 

blinkend

 
zonnelicht

menigte

 
gronde
 

Vervloekt

 

onrechtvaardige

 
verontwaardiging
 

bestemming

 

onherroepelijke

 

diepen

 
ontgaan
 

vrucht