nevens alles wat er tot schrijven behoeft. De boekskens
doorbladerende, sprak hij van tijd tot tijd tot zich zelven als
volgt:
"_Anna Maria_ plant ik in de eerste rij; het is eene schoone bloem,
met muizenoorkens en met purperen punten. _Buonaparte_, met haren
stijven steel en hare kastanjekleur, zet ik daarachter, nevens
_Waterloo_ met hare fijngeplooide oranjebladeren. Zou ik _Defiance_
nog planten? Die Dahlia _doet het bijna nooit_[50]. Het is anders nog
al eene aardige: chocolade met melk.--Ik zal haar in het midden
zetten met _Englands pride_, _don Carlos_, _Formosa_ en _Hortense
Knyff_. Maar waar plant ik de koningin mijner verzameling? Waar zet
ik mijne _Striata Formosissima?_[51] Ik mag daar niet losselijk over
beslissen. Laat zien, alles eens wel overwogen. Zet ik haar vooraan
in de eerste rij, dan zullen de liefhebbers al mijne andere bloemen
slecht vinden; zet ik haar in de laatste rij, dan zijn de liefhebbers
moede gezien, eer zij aan mijne _Striata Formosissima_ komen. Dit mag
ook niet zijn. Zet ik haar in het midden, dan kan men haar van verre
niet zien. Maar waar zal ik haar dan zetten?"
Bij deze vraag sloeg M. Fruyts zijne platte hand aan het voorhoofd,
dat het kletste! hij liet zijn lichaam in diepe bedenking over de
tafel hellen en bleef zoolang met hardnekkigheid aan zijn onoplosbaar
vraagpunkt denken, dat hij eindelijk verwonderd uit zijne mijmering
opschoot en zijne oogen begon te wrijven als iemand, die geslapen
heeft.
"Welnu!" riep hij overluid, "waar zal ik mijne _Striata Formosissima_
planten?"
Dan, de muren bleven stom en de uitroeping van M. Fruyts zonder
antwoord. Gelijk hij bezig was met zich opnieuw, doch met meer
wanhoop, voor het hoofd te slaan, deed een ander Dahlia's-liefhebber,
de heer Bielens, de deur open en stak zijn hoofd in de kamer vooruit,
zeggende:
"Dat zijn weerkens, eh?[52]"
M. Fruyts liep hem te gemoet, trek hem bij de hand tot in het midden
van het vertrek, plantte zich voor hem, zag hem strak in de oogen en
herhaalde als met gramschap zijne vraag:
"Waar zal ik mijne _Striata Formosissima_ toch planten?"
M. Bielens staarde zijnen vriend met verbaasdheid aan en scheen
genegen om te lachen; doch hij hield zich in en begon het volgende
gesprek:
BIELENS.--Hoor, Fruyts, dit is iets, waarover gij op eenen dag niet
moogt besluiten. Het zal misschien nog zes weken aanloopen, eer wij
onze Dahlia's zullen kunnen planten. Denk gij er nog eens wel op; ik
zal het
|