d, en morgen gaat
hij in _de Schat der kinderen_[38].
VR. VAN LAER.--Maar wat heeft hij aan zijn oog, och arme? Het is zoo
rood!
DE MEESTER.--Ik heb daar eenen stouten jongen, die altijd kwaad doet
aan Victor,--zeker uit nijd, omdat hij zooveel leert. (_Tot Edward_)
Edward, pas op dat gij Victor nog durft slaan, dan vliegt gij de
school af, wees zeker!
EDWARD, _morrende_.--G'hebt het zelf gedaan. G'hebt Victor met uw
reglet in zijn oog geslagen.
DE MEESTER, _eenen gloeienden blik op Edward werpende_.--Zwijg,
franke ezel[39],--want er is toch niets goed van u te maken. Doe
gelijk Victor, dan zullen uwe ouders ook blij mogen zijn.
EDWARD, _binnensmonds_.--Omdat zijne moeder hier is, eh? Dat 's
niets, straks krijgt hij toch weer haver.
VR. VAN LAER.--Maar, meester Verdonck, daar is de jongen van madam
Laurier,--gij weet wel, die bij meester Huysmans ter schole gaat? Eh
wel, die spreekt altijd van Amerika en van alle vreemde landen,
gelijk een philosoof. Zou Victor dit ook niet kunnen leeren?
DE MEESTER.--De _geographie_, wilt gij zeggen, madam? Wel, zie, daar
hangt ze! (_hij wijst op de landkaart_.) Uw Victor is daar al heel
ver in,--hij is zelfs een van mijn' besten.
VR. VAN LAER.--Dat wilde ik wel eens zien.
DE MEESTER, _tot Victor_.--Kom hier voor de kaart, Victor, en laat
eens zien aan uwe moeder, wat bol gij in de _geographie_ zijt!
(_Victor gaat voor de kaart met den meester en met zijne moeder_.)
Hoevele winden zijn er, Victor?
VICTOR.--Vier.
DE MEESTER.--Ziet gij wel, madam, hij weet het zoo juist, alsof hij
gedurende geheel zijn leven op zee gevaren had! Nu zal hij eens
wijzen, waar de vier winden zijn.
VR. VAN LAER, _in verrukking_.--Wel, God, is 't mogelijk? Zoo een
kind! Waarachtig, 't is gelijk een kapitein van een schip. Hoe kan
hij het onthouden!
DE MEESTER, _hij wijst met een stokje boven de kaart_.--Victor, waar
is het Noorden?
VICTOR, _met stoutheid_.--Van boven.
DE MEESTER, _het stokje onder de kaart plaatsende_.--Waar is het
Zuiden?
VICTOR.--Van onder.
DE MEESTER, _met het stokje de rechterzijde der kaart toonende_.--En
het Oosten?
VCTOR, _met koddigen ernst_.--Daar op zijde, waar gij met uw stoksken
wijst.
VR. VAN LAER, _verwonderd, alsof zij een mirakel geschieden
zag_.--Hoe kan het toch zijn! Kom hier, Victor, dat ik u eenen kus
geef. Gij zult nog minister worden, gij!
DE MEESTER, _tot Victor_.--Waar wonen wij? In welk land staat deze
school?
VICT
|