ocht men in
den winkel, den ketel leende iemand; maar wat den hond betreft, die
kostte meer moeite. Er was niemand, die zijnen hond wilde geven,
vermits men wist, dat de kwade hand van Theresia op het dier moest
gelegd worden. Men vond geenen enkelen gebuur, die er trek naar had
om eenen betooverden hond in huis te hebben. Eindelijk vernam men,
dat er een boer van Deurne voornemens was zijnen hond te verdrinken.
Een man begaf zich er heen en kwam in den namiddag terug met eenen
zwarten Spits, die van ouderdom bijna niet meer voort kon.
Te elf uren des avonds bevonden zich talrijke mannen en oude wijven
in het huis van eenen schoenmaker, niet verre van Theresia's woning.
Daar de plechtige verlossing niet mocht bewerkt worden onder het dak
der betooverde, had de schoenmaker eene kamer in zijn huis geleend.
Gij begrijpt wel, dat ik niet verzuimd had, mij daar insgelijks te
laten vinden.
Zeldzaam was het opzicht dezer kamer. Eene nieuwe blikken lamp
brandde op eene kleine tafel bij het vuur; nevens de lamp lagen een
bloedend hart en eene zware breinaald; in den schoorsteen, over een
groot vuur, hing een koperen ketel met ziedend water; daarnevens, in
eenen hoek van den haard, zat de oude man op zijne hurken, sprekende
tegen de vlammen; niet ver van hem lag de zwarte Spits, aan een touw
gebonden, op wat stroo te slapen.
De geburen en nieuwsgierigen zaten aan het andere einde van het
vertrek, in de halve duisternis, met jagenden boezem en bevende
ledematen.
Zoodra het in de kamer hangend uurwerk met eenen enkelen slag half
twaalf aankondigde, stond de oude man uit de assche op en naderde bij
de lamp. Dan haalde hij eene kleine lederen beurze uit zijnen zak,
deed die open en stortte zekere groene stof er uit op een stuk
papier. Zonder twijfel was dit het mos, dat hij van een honderdjarig
doodshoofd gekrabt had. Hij smeet onder het uitspreken van zekere
woorden een weinig er van in de vlam der lamp, die met eenen
spookachtigen, flauwen schijn de kamer begon te verlichten; het
overige wierp hij in den ziedenden ketel.
Zich nu naar de geburen wendende, sprak hij:
"Wat gij hooren of zien moogt, zijt niet bevreesd! Dit hart, dat daar
ligt, is het hart der tooverheks geworden: op den slag van twaalf
uren zal ik het met den breipriem doorboren; zij zal mij smeeken en
bidden, den priem uit haar hart te trekken, maar ik zal het niet
doen, dan nadat zij de kwade hand van Theresia op dezen hond zal
hebben gelegd. Ik herhaa
|