ijke woede kwam den stokouden grijsaard vervoeren;
hij worstelde met geweld tegen de gendarmes en wilde zich
vooruitwerpen naar de tafel; maar nu zonk het gewicht van het uurwerk
nederwaarts, en de eerste slag van twaalf uur ging af!...
Alsof de donder den ouden man getroffen had, liet hij zich machteloos
in de armen der gendarmes vallen moeten breken: "Ramp! ramp! zij is
dood!"
Ternauwernood was de schreeuw hem ontvlogen, of er kwam iemand de
deur ingeloopen, roepende:
"Ho, doet geene moeite meer! Theresia is daar juist gestorven, en
ditmaal is zij waarlijk dood. Zij is zoo koud als ijs!"
De gendarmes lieten zich door niets verschrikken en namen den ouden
man mede naar het tuchthuis in afwachting, dat hij veroordeeld wierd,
als hebbende de geneeskunde onwettelijk uitgeoefend. Hij werd later
tot eenige maanden gevangenis verwezen.
--Welnu, gebuur, wat zegt gij van deze geschiedenis? Dat het alles
tot louter verbeeldig van Theresia was en dat zij de ziekte had, dien
het volk de Hypo noemt? Ik wil dit insgelijks wel gelooven; maar hoe
legt men dan het nauwgepast uitvallen van al hare voorgevoelens uit?
Hoe vindt men den knoop van de voorzeggingen des ouden mans, die
onmiddellijk door den dood van Theresia bewaarheid werd? Wat mij
aangaat, ik zie er weinig dag door en wil er niet meer aan denken;
want het doet mij droomen en bang zijn in de duisternis. In alle
geval, indien het waar is, dat de verbeelding en de wezenlijkheid een
zelfde uitwerksel hebben, waarin bestaat dan het verschil tusschen
beiden, en wat zal men dan wezenlijkheid of inbeelding noemen? En wat
onderscheid bestaat er dan tusschen eene ware en eene ingebeelde
betoovering?
VOETNOTEN:
43: Eene gemeente bij Antwerpen.
44: Eene gemeente bij Antwerpen.
STRIATA FORMOSISSIMA OF DE DAHLIA'S-KOORTS
ZEDENSCHETS
Gij, mijn goede lezer, ziet ongetwijfeld gaarne eene schoone Dahlia
bloem; misschien zijt gij insgelijks niet verwijderd van haar, in de
plaats der poetische en verleidende Roos, op den troon van het
bloemenrijk te willen plaatsen; maar bedenk u toch driemaal, eer gij
u zelven eenen Dahlia's-liefhebber noemt. Gewis gelooft gij, in uwe
redekundige eenvoudigheid, dat men, om Dahlia's-liefhebber te zijn,
alleenlijk de Dahlia's moet liefhebben. Laat mij toe u te zeggen, dat
gij u leelijk vergrijpt! Hoe stout dit gezegde ook moge schijnen, het
zal bij u zijne verschooning vinden, wanneer ik u een echt
Dahlia's-minnaar zal
|