emt Victor in hare
armen_.--Och God! och Heer! Mijn arm kind is dood.--Ziet eens wat
snee. (_Zij beziet den verbaasden meester met woede_.) Meester
Verdonck, ik weet niet, hoe gij niet beschaamd zijt om dit kind een
mes in zijne hand te geven. Daar moet gij toch bot voor zijn.--Dis is
uwe schuld....
DE MEESTER, _met spijt_.--Hij kon toch geene pen vermaken zonder mes,
madam.
VR. VAN LAER.--Zonder mes! Zonder mes! Gij zijt nog veel dommer dan
al die onbeleefde luieriken, die gij daar hebt zitten ... met uwen
rug en uwen buik! Maar ik zal er wel op passen, mijn kind te laten
bederven in zoo een nest. Hij zal naar eene andere school gaan. (_Zij
heeft al sprekende haren zoon een doeksken om den vinger gewonden_.)
Kom aan, Victor.--Kom naar huis, mijn kind.
DE MEESTER.--Maar, madam, gelief....
(_Vr. Van Laer vertrekt. Victor bij de deur zijnde, keert zich nog
eens om en steekt zijne tong spottend tot de meester uit_.)
DE MEESTER, _pijnlijk en met diepe droefheid tot den
leerlingen_.--_Eh bien_, serpenten dat gij daar zijt! Schorpioenen!
_Tretert_[41] mij dood ... toe, spaart mij niet.... Drie
bloedspuwingen en eene tering op de long ... dat is nog niet genoeg,
niet waar?--Geeft mij nu nog eene geraaktheid,--maakt mij lam aan
armen en beenen! Dan zult gij blij zijn, eh, hartvreters? Dan zult
gij lachen, eh, monsters? (_Hij bedaart een weinig en zegt met
neerslachtigheid_:) Hoe kunt gij toch zooveel verdriet toebrengen aan
dengene, die zijn leven als een slaaf doorbrengt, om u te onderwijzen
en u eens waardige en nuttige leden der samenleving te maken?--Hebt
gij geen medelijden met uwen armen meester, die zich ziek schreeuwt
om u te leeren....
EDWARD, _schreeuwende_.--Meester! meester! Piet heeft een' vlieg met
een strooiken aan heur gat!
DE MEESTER, _stampvoetend en met wanhoop_.--Ja, ja, ik weet het wel,
gij lacht met mijn verdriet ... gij zijt zoo ongevoelig als de
steenen van de straat ... ondankbaar, lomp, lui, dom,--een hoop
ezels,--zoo bot als visschen. Nagels van mijne doodkist!... (_hij
hoest twee of driemalen met pijn_.) Ja, nagels van mijne
doodkist;--want ik gevoel wel, dat gij mij onder den grond zult
krijgen, moordenaars! (_Hij haalt zijn uurwerk uit den zak. Het wijst
tien uren en een half; doch om zijn geweten te voldoen, zet hij het
op elf uren_!) Het is elf uren.--De school is uit!
(_De leerlingen springen over banken en tafels met ongemeen
gedruis_.)
DE LEERLINGEN, _van alle kanten roe
|