en den last mijner goede faam te dragen.
Omtrent elf uren des nachts klommen wij, met kloppend hart en
ontsteld door eene diepe benauwdheid, de trappen op en traden stil en
omzichtelijk, als drie spoken, de kamer in. Daar gingen wij bij eene
tafel op stoelen nederzitten, zonder spreken. Allengskens nochtans
kwam de moed in ons terug; wij begonnen met stille stem elkander het
een en ander in het oor te fluisteren. Eene flesch brandewijn werd
ontstopt, elk van ons ontstak zijne pijp en zond eenige walmen rook
het open venster uit. Theresia lag daar voor ons te bed; zij sliep
met gesloten oogen, en ware het niet hare geraamtemagerheid geweest,
zoo zouden wij niets vreemds aan haar gezien hebben. Op eene
zonderlinge wijze stonden onze gemoederen onder den invloed van den
tijd: van elf uren tot half twaalf klom onze vrijheid van geest en
werd onze stem luider en vroolijker; maar van half twaalf tot
middernacht vergingen ons allengskens de moed en de spraak tot
zooverre, dat wij bij het naderen van het plechtig uur met
onbeschrijfelijken angst bevangen waren. Geene enkele pijp rookte
nog, geen woord ontviel onzen mond; alleen onze oogen bewogen zich
met snelle blikken en wandelden met vervaardheid van de deur op
Theresia. De eenige lamp, die ons verlichtte, scheen insgelijks de
komst der tooverheks te gevoelen, want zij begon onregelmatig en op
eene vreemde wijze te branden: nu lichtte zij hevig, dan weder bijna
niet; dan sprongen krakende sprankels als vuurwerk uit het midden der
vlam....
Alzoo wij nu, bleek en bevend, elkander bezagen, kwam een helle
klokslag onze ooren treffen; wij sprongen op van schrik; de erwten
ontvielen de hand van dien, welke ze werpen moest, en vermeerderden
onzen angst door het gerucht, dat zij in het vallen maakten.
Gelukkiglijk hadden wij een geheel pak daarvan voor ons staan. Met
opengespalkte oogen blikten wij naar de deur, niet twijfelende, of de
tooverheks zou ze gaan openen. Maar nu werd onze aandacht eensklaps
op Theresia getrokken. Deze lag met open oogen en ontwaakt; eene
ijselijke uitdrukking lijk, als om van onder een pletterend voorwerp
los te geraken, en zuchtte met ratelenden gorgel. Het was dan, dat
wij behoorden te werpen, want wij waren verzekerd, dat de tooverheks
bezig was met Theresia te pijnigen. Nog meer werden wij daarvan
overtuigd, toen het ongelukkige meisje met zwakke, doch grievende
stem deze woorden tot hare onzichtbare vijandin sprak:
"O, laat mij ademhalen. Gen
|