e.
Een ongeloofelijk voorval kwam eensklaps van dit jeugdig en vroolijk
meisje een beklaaglijk en rampzalig schepsel maken. Dit vertelde zij
bijna in dezer voege. Zij was op zekeren dag naar Berchem[44] gegaan,
om er in dagloon vrouwenkleederen te maken en ander naaiwerk te doen.
Tegen den avond, tusschen licht en donker, was zij op de baan, om
langs de binnenwegen huiswaarts te keeren. Zij spoedde zich zeer;
want de lucht betrok met zwarte wolken, en de duisternis scheen
onverwachts haar te zullen overvallen. Het was dien dag stikkend heet
geweest, en alles deed nu vreezen, dat een schrikkelijk onweder ging
losbarsten; des te meer, daar eenige walmende bliksems reeds bij
poozen de verte verlichtten. Theresia was niet van de stoutsten; de
doodsche stilte, die over de velden heerschte, dit akelig oogenblik,
dat als de verstomdheid der bange natuur het nakend onweder
voorafgaat, al deze schrikverwekkende teekens deden haar het hart
angstig jagen en zij verdubbelde hare stappen.
Op eens sprong een zuchtende bliksem de wolken uit, en een bulderende
donder schokte den grond. Theresia bleef staan en sloeg zich in de
uiterste benauwdheid de handen voor de oogen; maar zij verschrikte
nog meer, toen zij dicht bij zich eene zonderlinge stem hoorde, die
haar vroeg wat uur het was. Het bange meisje liet hare handen vallen
en blikte met afgrijzen op een leelijk oud wijf, dat lachend voor
haar stond en weder vroeg:
"Welnu, dochter, wat uur is het?"
Zonder overdenken en gansch verdwaald, antwoordde Theresia:
"Acht uren."
Eene uitdrukking van gramschap kwam het berimpeld gelaat van het oude
wijf betrekken, en zij riep als met booze spotternij:
"Zoo, gij zijt ook van die, welke de oude, grijze menschen voor den
zot houden! Gij doet niet wel, dochter, met na de negen uren langs
deze baan te gaan. Gij weet niet wat u kan overkomen!"
Dit zeggende, klopte zij driemaal op den rechterschouder van Theresia
en ging haren weg--Onder de aanraking van het oude wijf werd het
ontstelde meisje ijskoud: zij voelde eene onbegrijpelijke huivering
over haar lichaam rijzen en haar hart als tusschen eenen band
klemmen.
Bevend en roerloos stond zij reeds eenige oogenblikken als verstomd
op dezelfde plaats, voordat haar de gedachte inviel het oude wijf op
het hoofd te slaan, om de kwade hand, die zij vreesde, te breken;
maar nu was het wijf reeds zooverre in een duister pad gevorderd, dat
Theresia haar niet dorst te volgen, te min daar e
|