OR, _zeer ernstig_.--Op de Paardenmarkt.
DE MEESTER, _op zijne lippen bijtende en half beschaamd_.--Ja, ja, op
de Paardenmarkt, juist!--Maar in welk land zijn wij?--In Spanje, in
Turkije, in Lapland of in Belgenland?
VICTOR.--In Belgenland.
DE MEESTER, _vergenoegd_.--Ik wist wel, dat hij het niet vergeten
had. Wijs nu Belgenland op de kaart eens, Victor! (_Victor, na lang
zoeken, wijst het land der Hottentotten op de kaap de Goede Hoop_.)
Dat is mis, Victor. Toe jongen, g'hebt Belgenland daar straks wel
vijfentwintig keeren gewezen. (_Tot vr. Van Laer_.) Madam, hij is
beschaamd in uwe tegenwoordigheid. Hij kan anders alle landen en
steden wijzen met zijne oogen toe. Ho, het is een kind, waar veel
insteekt.
KAREL, _tot Edward met zachte stem_.--Wat leelijke mouwstrijker dat
de meester is, eh?
EDWARD.--Wat grooten hoed dat Victors moeder op heeft, eh? Hebt gij
geenen bol papier, 'k zal eens roos schieten?
FRANS.--Ik heb er eenen: let op, hij gaat!
DE MEESTER, _roepende_.--_Silence_, daar in den hoek!
VR. VAN LAER, _tot den meester_.--Ik heb het altijd gezegd, dat onze
Victor een verstandig kind is. Nochtans, zijn vader wil in zijne
koppigheid hebben, dat mijn Victor een ezel is, en dat het beter ware
hem eenen stiel te leeren;--maar ik zal wel maken, dat hij ten minste
pastoor of advocaat wordt ... want het kind is er zeker toe geboren.
DE MEESTER, _zich buigende_.--Daarin hebt gij het grootste gelijk van
de wereld. Gij kunt er ongetwijfeld eenen pastoor, eenen advocaat of
eenen schoolmeester van maken.
(_Er wordt met eenen bal papier uit eenen hoek der school geworpen.
De bal vliegt met kracht tegen den hoed van vr. Van Laer_.)
VR. VAN LAER, _verstoord_.--Wel wat afgrijselijke dingen!--Een mensch
met papier durven werpen in tegenwoordigheid van den meester. Hoe
slecht dat sommige kinderen zijn opgevoed!
DE MEESTER, _met groote woede_.--Wie heeft dit gedaan? Wie durft die
achtbare madam Van Laer met papier werpen?
EDWARD, _roepende_.--Frans heeft het gedaan, meester! Hij heeft
gezegd: zie, dat is een' kokarde op haren zomerhoed!
DE MEESTER, _Frans bij den kraag naar de deur slepende_.--Hier gij,
schelm! De deur uit, deugnietenkind! (_Hij werpt hem aan de deur_.)
FRANS, _buiten luidkeels schreeuwende_.--Ge meent, dat ik nog zal
weerkomen, eh?--maar 't zal niet waar zijn, beer! leelijke beer!...
(_Stilte_.)
VR. VAN LAER.--Ik ben voldaan over mijnen jongen en ik ga al gauw
naar huis, want
|