hij, Geeraarts gesteltenis vluchtig onderzoekende, bevond,
dat zijn hart nog klopte en dat slechts eene bedwelming hem van
gevoel had beroofd. Zijne zuster verlatende, liep hij naar eene
gracht en besproeide met het water, dat hij medebracht, het
aangezicht en de borst van Geeraart, die dan ook allengskens tot zich
zelven kwam. Het eerste, dat hij bij zijn ontwaken gevoelde, was de
zoen van zijne lieve Lina, die nu schier van blijdschap verging en
zelfs geene woorden zou gevonden hebben om haar gevoel uit te
drukken, al ware het spreken haar niet door haren broeder verboden
geworden.
Zoodra Geeraart zijne krachten volledig herwonnen had, vertrokken zij
geheimelijk van die plaats en keerden terug naar de stad, alwaar
Geeraart zich in het huis van Lina tot den diepen nacht verborgen
hield. Toen de klokken het gevreesde middernacht aankondigden, ging
hij, van Frans vergezeld, naar de woning zijns vaders en trad
onverwachts in zijne kamer.
De oude beul, die weenend op het ziekbed den dood zijns zoons
betreurde, gaf geen geloof aan hetgeen hij voor eenen bedrieglijken
droom, eene begoocheling van zijnen geest aanzag; maar wanneer de
driftige omhelzingen van Geeraart hem overtuigd hadden, en dat deze
hem met bondige woorden zijne wonderbare verlossing had verklaard,
scheen de oude en teedere vader door ontroering te bezwijken; zijne
leden verroerden zich niet, zijne wezenstrekken getuigden kalmte;
zijne oogen glinsterden wel van vreugde, doch bleven niet min
beweegloos en met eene ongemeene scherpheid in de oogen van zijnen
zoon gevestigd. Eindelijk ontwakende, richtte hij zich met geweld op
en riep:
"Mijn zoon, mijn zoon! gij begrijpt uw geluk niet. Niet alleen van
martelie zijt gij gered, maar insgelijks van allen smaad, van alle
schande. De vloek, die over ons geslacht hangt, eindigt bij den dood
... gij zijt dood, mijn zoon!"
"En ik heb geen bloed vergoten!" galmde Geeraart met opgetogenheid
uit.
"Ga en leef verre van uwe onrechtvaardige broederen," hernam de
vader, "verlaat Antwerpen, trouw uwe goede Lina, bemin ze altijd;--de
hemel verleene u een talrijk huisgezin. Uwe zonen zullen toch geene
geborene beulen zijn, en gij zult over uwe kinderen niet weenen als
ik over u geweend heb. De schatten onzer vaderen behoeden u voor
altijd tegen armoede; gebruik ze wel en leef gelukkig...."
Zijne stem brak allengskens en verdoofde zich ten eene male, doordien
eene al te groote aandoening hem het harte schokte. Gee
|