ddaden, die zij wilde plegen.
"Slaat dood! Slaat dood den menschenpijniger!" was alles wat men
hoorde. Steenen vlogen om het hoofd van Geeraart; doch niet
menigvuldig, want steenen waren er weinig op het Galgeveld te vinden.
De verstomde jongeling kwam vooraan op het schavot, kruiste de armen
over elkaar, en, zich voorstellende als eenen martelaar, die wil
sterven, riep hij met krachtige stem:
"Daar, werp mij dood, bloeddorstig volk!"
Dit bracht de woede ten top; vrouwen, kinderen en goede burgers
vluchtten langs alle kanten van het Galgeveld, en er bleef niets meer
op dan het schuim der stad, het kwaadwillig en razend grauw, dat met
ongemeen geweld naar het schavot toedrong en den beul er wilde
afhalen, ondanks den tegenstand der gerechtsdienaars. Het was een
geschreeuw en een gewoel, dat men hoorde, noch zag; eene zee, welke
hare schuimende baren ten hemel opwerpt, geeft geen zoo volmaakt
denkbeeld van verwarring en woede.
Rondom den beul op het schavot waren al de gerechtsdienaren
vergaderd, met inzicht om hem te beschermen; maar nog meer om den
veroordeelde vast te houden, die nu met geweld poogde uit de handen
te geraken. Op dit oogenblik klom een geheime persoon zeer langzaam
op het schavot, en, bij den beul gekomen zijnde, suisde hij hem de
volgende woorden in het oor:
"Geeraart, Lina bezweert u bij uwe liefde voor haar, dat gij haar nog
eens komt spreken; zij staat daar beneden;--volg mij!"
En dan sprong hij zelf langs de rechterzijde onder het volk, om
Geeraart de plaats aan te duiden. De jonge beul gehoorzaamde aan eene
liefdegedachte en besloot zijne goede minnares ten minste een laatst
vaarwel te zeggen, eer hij nu sterven ging; hij liep van het schavot
tot bij Lina, die daar dicht nevens stond te weenen. Frans, de
geheime persoon, die hem geroepen had, smeet hem zijnen mantel op de
schouders en zette hem zijnen hoed op het hoofd; dan den arm van Lina
aan dien van haren minnaar voegende, sprak hij zachtjes tot haar:
"Ga stil en onverschillig door het volk tot in het boschken, achter
de tweede mik!"
Ziende, dat Lina zijn bevel uitvoerde en dat Geeraart sprakeloos zich
liet leiden, alsof hij van gevoel ware beroofd geweest, liep hij
langs den tegenovergestelden kant van het schavot en begon daar zulk
een geschreeuw en gerucht te maken, dat de menigte, geloovende dat
hij den beul onder handen had, onstuimiglijk naar die zijde kwam
gedrongen, en den weg vrij liet voor Lina en Geeraart. Met ee
|