l engelen
zinnebeeldigerwijze een zuiver en nog onnoozel vermaak
voorstellen.... Ja, het was wel zoo:--die fijne kinderwezens, dit
helder gelaat, door achterdocht nog niet gerimpeld,--die blonde
haren, door ouderdom nog niet verzwart, door het vuur nog niet
gezengd,--die poezelige armkens en losse leden, door arbeid of
overdaad nog niet verstramd.... de menschelijke natuur in al hare
frischheid, zoo groen en zoo lief als de eerste kruiden, de eerste
bloemen der Lente!
En gelooft gij, dat de moeder dezer engelenbeelden haar oog met meer
vermaak op hen sloeg dan op het besmettend verhaal der uitheemsche
verdorvenheid? Neen, zij bezag hen niet. En toch was haar hart niet
gansch ledig van moederliefde; maar het was vervuld met de liefde tot
de wereld.
Nadat zij aldus ruim een uur lang op het rustbed was blijven liggen,
zonder zich verroerd te hebben, werd er zachtjes aan de deur
geklopt, en een knecht trad, na gegeven oorlof, binnen. Hij boog zich
en sprak:
"Madame, eene vrouw heeft zich gedurende dezen morgen reeds viermaal
aangeboden, om in uwe tegenwoordigheid toegelaten te worden. Ik heb
ze altijd afgewezen;--zij schijnt eene gemeene burgerin."
"Gij hebt wel gedaan, Pieter. Men late mij met vrede: ik ben
_onzichtbaar_ voor zulke lieden. Maar indien Eugene De Valenge komt,
laat hem binnen, en betuig hem veel eerbied. Gij weet wel, de jonge
Franschman, die mij gisteren van het _concert_ naar huis geleidde?"
De knecht deed een bevestigend teeken met het hoofd en hernam:
"Ik vergat u te zeggen, madame, dat de vrouw, van wie ik zoo even
sprak, in de voorkamer uw antwoord wacht. Zij weent, dat het een hart
breken zou, en schijnt van uwe goedheid iets te willen afsmeeken."
Mevrouw Van Valburg stond op van haar rustbed en trapte twee- of
driemaal met ongeduld op het tapijt. Dan riep zij:
"Wel, wel! Nooit rust! Nu, zeg op: wat is het voor eene vrouw? Hoe is
haar naam?"
"Madame, zij is slecht gekleed en deed zich aanmelden onder den naam
van Carolina Soeteveld, zeggende, dat zij uwe schoonzuster is."
Dit laatste woord was des knechts lippen niet zoo haast ontvallen, of
eene roode kleur, waarbij ook wel iets purperachtigs was, beklom het
aangezicht van mevrouw Van Valburg. Zij bracht haren wijsvinger
vooruit en antwoordde met gramschap:
"Pieter, ik verbied u deze vrouw te laten binnenkomen; zeg haar, dat
ik niet te huis ben. Ga!"
Maar nauwelijks was de knecht sedert eenige oogenblikken vertrokken,
of m
|