n iedereen veracht en versmaad
was. Hare liefde had aan de berispingen harer moeder, aan de
verwijtingen harer geburen en aan de bespotting der andere meisjes
wederstaan. Ja, wanneer men haar het ambt van Geeraarts vader als
een scheldwoord toewierp, en dat men haar beulsvrouw of nog erger
noemde, verblijdde zij zich, omdat zij dan den edelmoed en de
zuiverheid harer liefde gevoelde en dacht, eene aan God aangename
drift te voeden. Zij had gelijk, de goede maagd; want geen geld of
goed hebbende om, volgens den wil des Heeren, hare ongelukkige
evenmenschen bij te staan, schonk zij integendeel den kostelijksten
schat haars harten, de vlam eener zuivere min, aan den ongelukkigste
harer stadgenooten.
Apolonia of Lina, zoo was haar naam, woonde in de Vliersteeg, op eene
kleine kamer, met hare oude moeder en met haren broeder Frans.--een
goeden jongen, die gedurende vijf dagen in de week zich zelven te
zweet werkte, een halven dag in de kerk ging bidden en anderhalven
dag in de herberg met drinken en zingen doorbracht, van waar hij
zelden zonder blauwe oogen terugkwam. Gedurende de vijf dagen, die
hij tot werken bestemd had, was er naarstiger, noch bekwamer
timmerman; ook bracht hij des Zaterdags en zonder feilen altijd een
goed deel gelds aan zijne oude moeder, welke hem daarom bijzonder
liefhad.
Terwijl Geeraart zich naar de Vliersteeg spoedde, zat Lina met hare
moeder bij de schouw aan het kantwerken; daar zij uit spaarzaamheid
slechts een licht branden wilden, hadden zij hare lichters dermate
geschikt, dat zij met het aangezicht naar elkaar gekeerd zaten. Wat
verder, aan de andere zijde der kamer, stond een timmermanswerkbank,
waarbij de arbeidzame Frans bezig was met iets te timmeren. Wat de
kamer zelve betreft, die was wel zuiver en met wit zand bestrooid,
wel met een kruisbeeld en eenige beeldekens van heiligen versierd,
doch niet prachtig; want de personen, welke ze bewoonden, wonnen niet
veel met het dagelijksch werk hunner handen.
Gewoonlijk kwam Geeraart om acht uren des avonds; nooit had hij dit
nagelaten zonder Lina er van te verwittigen; nu was het reeds tien
uren, en hij was nog niet verschenen. Het meisje wist niet wat te
denken, en was zoo mistroostig en zoo verstrooid, dat zij op eene
vraag, welke hare moeder haar deed, niet antwoordde.
"Wel kind," riep de oude vrouw, "wat let u dan? Komt hij vandaag
niet, dan komt hij morgen. Er zijn immers dagen genoeg in 't jaar?"
"Ja, moeder, gij zegt wel; ma
|