n de wereld.
Dan liet ik mijnen blik in het verledene gaan, en ik berekende de
hoeveelheid mijner pijnen en mijner vreugden.
En ik bevond, dat de oogenblikken van waar genoegen in vergelijking
met de droefheidsstonden--waren als 1 tot 1000!
Ik riep spijtig en lasterend tot God:
Is het dan alleenlijk om te lijden en te weenen, dat Gij den mensch
hebt gevormd? Waarom hebt Gij de gevoellooze stof niet laten slapen,
opdat rust en vrede het deel der ongeschapene natuur bleve?...
En de Heer strafte mij nogmaals om mijne lastering; want mijn hart
werd koud:
Geloof ontging mij gansch,--weenen kan ik niet meer, ook niet klagen.
En dan kwam eerst de duistere gevoelloosheid mij den galbeker voor de
lippen houden;
En de dagen mijns levens werden voor altijd nevelig en duister!"
* * * * *
De grijsaard stond op, en ik zag hem langzaam heengaan.
Zijn schedel helde zwaar voorover,--hij wandelde moeilijk en ging
gebogen onder het gewicht zijner droeve heugenis.
Zijne schrikkelijke voorzegging beneep mijn hart met somber
aandenken.
Reeds zag ik in de toekomst de nare spoken van rampspoed en ongeluk
mij te gemoet treden.
Doch ik had nog betrouwen in God.
Mijn oog ging smeekend ten hemel.
En een straal van troost en genade dreef de ontijdige overdenking
weg.
Ik wendde mijne stappen naar den tempel des Heeren; want verkwikking
vroeg mijne ziel.
Mijne voeten liepen dwalend over het wentelende kerkhofpad.
En ik bevond mij op de half doorsletene knielbank van het
beenderhuisje.
Daar ontving ik den grimmenden lach der dooden, en mijn blik viel met
angstige vervaardheid in de diepe oogen der slapende schedels.
Ik beefde en eene huiverige koude liep mij over het lichaam,--want
eene magere en beenige hand raakte de mijne.
En de grijsaard stond weder nevens mij.
* * * * *
"Kind!" sprak hij, terwijl hij met zijnen vinger eenen witten schedel
raakte, "ziet gij daar dit hoofd?--Dit was mijn vader!..."
En een vloed hartbrekende tranen en bittere zuchten verstikten zijne
stem.
En de schedel scheen spottend om zijne droefheid te lachen.
Dan de richting zijns vingers veranderende, raakte hij eenen
kleineren schedel en sprak:
"Ziet gij daar?--Dit was mijn eerstgeborene!... Jong als gij was
hij,--en hij stierf toch.
Dit is het hoofd mijner bekoorlijke vrouw.--Dit mijn vriend!...
Tusschen deze dorre schedels rust mijne hoop, mi
|