zonder gevoel in
eenen leunstoel, liet het hoofd slap op de borst hangen, en verroede
zich niet meer dan om van tijd tot tijd met de handen eens te tasten,
of hare kinderen nog omtrent haar waren.
De knecht had haar verlaten om de geneesheeren te gaan helpen; doch
na eenige oogenblikken werd hij door hen teruggezonden naar de kamer,
waar mevrouw Van Valburg zich bevond. Hij kwam dan zachtjes omtrent
zijne meesteresse en nam het oudste meisje, dat reeds teekens van
ziekte gegeven had, van haar weg. Hij ging op de punten zijner voeten
als een dief, en deed alle moeite, om niet door de moeder gemerkt te
worden;--maar dit was te vergeefsch. Zij opende de oogen met eenen
grievenden schreeuw, wierp zich vooruit naar den knecht en rukte hem
het kind uit de armen.
"Clotilde!" riep zij, op haar kind met dwaasheid blikkende, "mijne
Clotilde, gij, mijn allerliefste telg,--gij, die den naam uwer moeder
draagt ... gij zoudt sterven! Ik zou u overleveren in de handen des
doods!"
Maar zij gevoelde tegen hare borst de krampachtige trekken der leden
van het kind en zag, hoe diep hare oogen reeds in den schedel
gezonken waren.
"Clotilde!" zuchtte zij in de uiterste moedeloosheid, "bezie uwe
moeder nog eens, mijn arm kind;--gij ook verlaat mij, gij, mijn
evenbeeld! Het zij dan zoo! Daar, Pieter, daar is mijn kostelijkste
schat.... Vaarwel, vaarwel!"
En zij liep naar den stoel, in welken zij zich als een steen en
deerlijk huilend vallen liet.--Na eenigen tijd met starende oogen,
misschien in zwijm daar gelegen te hebben, kwam er meer leven in
haar, en het was merkbaar, dat schokkende gedachten beurtelings in
haren geest opstegen. Eensklaps wierp zij zich op de knieen, met de
handen tot God. Het brandend gebed, dat zij den hemel toezond, was
onvatbaar; de woorden vergiffenis, genade, hoovaardigheid, zonde
lieten alleen met eenige klem zich tusschen hare verzuchtingen
hooren. Zij geleek in dien stond de boetende Maria Magdalena, en
stortte bloedtranen over haren ganschen levensloop. Dit gebed, die
biecht tot God, duurde lang; dan eindelijk stond zij op met niet min
hartpijn, doch met een weinig meer kalmte, en riep met luider stemme
den knecht, die onmiddellijk verscheen.
"Pieter," vroeg zij, "hoe gaat het met Eugene, met Virginia, met
Clotilde? Ho! spreek, mijn vriend, verberg mij de waarheid niet...."
De knecht borst in tranen los; doch antwoordde niet op hare vraag.
"Genoeg! genoeg!" hernam zij met holle stem, "ik verst
|