slechts zeer enkel kwam een lichte blos zich op haar
wangen vertoonen; en wanneer zij glimlachte, was die glimlach eer
geschikt om droevige, dan om blijmoedige gedachten te verwekken.
Wat haar gewaad betrof, het was geheel zwart en duidde niet den minsten
zweem van opschik aan, terwijl men kon zien, dat het reeds eenigen tijd
gedragen was geweest: echter was alles, wat zij aanhad, niet alleen van
de fijnste stoffage, maar getuigde bovendien de snede van keurs en
mouwen, dat een modemaakster daaraan had gewerkt, die voor haar vak bij
uitnemendheid berekend was en haar taak vervuld had op een wijze, het
voorwerp waardig, waaraan zij haar arbeid had besteed.
Het afbeeldsel van den Heer Bos heb ik reeds gegeven, althans zooverre
als ik er bij onze eerste ontmoeting van had kunnen oordeelen. Ik zal er
thans slechts bijvoegen, dat zijn dochter veel op hem geleek; doch zijn
gelaat, hoewel mede bruin van verf, scheen eer door den invloed van het
weer die kleur te hebben aangenomen, dan die aan de natuur dank te
weten. Hij droeg een blonde pruik, die waarschijnlijk een deel zijner
vermomming uitmaakte; want zijn haar was zwart met enkele grijze plekken
doormengd. Wijders was zijn linnen van de fijnste soort: en een keurige
netheid op zijn persoon kenmerkte den welopgevoeden man. Zijn handen
waren fraai, volkomen aristocratisch van vorm, en met spiegelgladde
nagels voorzien: terwijl geen vlekje of spatje rok of vest ontsierde.
De wendingen en manieren van vader en dochter beiden waren gemakkelijk
en wellevend: men behoefde slechts een oogenblik met hen in gezelschap
te zijn geweest, om te bespeuren dat zij fatsoenlijke lieden waren en
met fatsoenlijke lieden verkeerd hadden. Het eenige wat mij hinderde in
den Heer Bos was de toon van meerderheid, welken hij zich gedurig jegens
mij aanmatigde, en die niet van dien aard was dat hij door zijn meerdere
jaren gewettigd konde worden. Het was licht te zien, dat hij in
omstandigheden verkeerd had, welke hem het recht gaven, te bevelen, en
dat hij zich niet dan met moeite in een minderen toestand wist te
schikken. Wat de dochter betrof, al wat zij deed of zeide, was even
beleefd en gepast; maar insgelijks van dien aard, dat het nimmer tot
eenige gemeenzaamheid aanleiding geven kon.
* * * * *
ACHTSTE HOOFDSTUK.
WAARIN MEER GEREDENEERD DAN GEDAAN WORDT.
"De Heer Huyck zal de vriendelijkheid hebben, u naar Amsterdam te
brengen, Amelia!" zei
|