j:
"vergun mij u te herhalen, dat het alleen van hier tot aan de poort van
Amsterdam is, dat mijn dochter u lastig zal vallen. Eens daar zijnde,
zal zij haar weg wel vinden. De schipper zal u kennen of niet, dit doet
tot de zaak niets af: in het eerste geval zal hij niet noodig achten aan
den Hoofdschout eenig rapport te geven, dat zijn zoon met of zonder dame
van de reis terug is: in het tweede zal hij insgelijks geen vermoeden
tegen Amelia koesteren; want hij zal u beiden voor broeder en zuster
aanzien, en, daar gij niet aan de beschrijving beantwoordt, die van mijn
persoon gegeven is, ook verder geen acht op u slaan.--Mocht men eens
naderhand van u willen weten, met welke Juffer gij gereisd hebt, zoo
kunt gij den onbescheiden vrager het antwoord schuldig blijven: en aan
hem, die recht heeft de vraag te doen, eenvoudig zeggen, dat gij aan een
Juffer, wier naam u onbekend was, die kleine diensten en beleefdheden op
reis bewezen hebt, welke ieder welopgevoed man aan de zwakkere sekse
verschuldigd is."
Ik had nu niets te doen dan toe te stemmen, en ik deed dit ook, hoewel
een geheime stem mij te kennen gaf, dat ik mij op een maalstroom van
draaierijen en verwarringen inscheepte, waaruit ik mij niet dan met
moeite zou redden.
"Mag ik nog eene vraag doen?" zeide ik ten slotte: "is Mejuffrouw Bos
reeds van het gemaakte plan onderricht?--en stemt zij er gaaf in toe,
zich aan een onbekende te vertrouwen?"
"Mijn dochter heeft nooit een anderen wil gehad dan die haars vaders,"
antwoordde hij: "en in dit geval heeft zij met mij de noodzakelijkheid
dezer schikking ingezien;--doch gij zult het haar zoo aanstonds zelf
kunnen vragen; want ik hoor haar komen. 't Is of zij geraden had, dat de
zaak juist beklonken was."
"Mag men binnenkomen?" klonk nu de stem van Amelia, buiten de deur.
"Brengt gij het licht met u?" vroeg haar vader.--Wij hadden het wel
noodig, want het was gedurende ons gesprek stikdonker geworden.
"Het licht en het avondeten," antwoordde zij.
"Wacht dan een oogenblik," hernam de Heer Bos: "dan zal ik eerst de
blinden sluiten. Men mocht ons van buiten bespeuren: en men kan geen
genoegzame voorzorgen nemen."
Dit gezegd hebbende, sloot hij het luik en liet vervolgens Amelia in.
Zij droeg in de eene hand eene flesch, waarop een aangestoken kaars
stak, op den arm een servet, en in de andere hand een blikken trommel,
welke ik giste gevuld te zijn met de eetwaren, te Eemnes gekocht. De
oude Martha volgde m
|