als dat zoo voortgaat!" zeide hij tot mij,
het hoofd schuddende.
"Ja," antwoordde ik, "en ik zou wel dertig shillings willen geven
voor de eenvoudigste tamme duif, die een menschenvriend in zijn bereik
wierp! Dat zou hem wat kalmeeren!"
Maar, noch voor dertig shillings, noch voor het dubbele, noch voor
het driedubbele had men op het oogenblik zich het minst kostbare
en gemeenste stuk wild kunnen verschaffen. Het was nu alles stil en
verlaten op de vlakte en zelfs zagen we geen landhoeve noch dorp meer.
Ik geloof waarlijk, dat als het mogelijk geweest was, ik Goumi had
uitgestuurd om tegen elken prijs een of ander stuk gevogelte te koopen,
al was het een geplukte kip, om haar onzen vergramden kapitein ter
voldoening van zijn wraak over te leveren!
De avond begon nu evenwel te vallen. Overeen uur zou het zoo
donker zijn, dat het onmogelijk was onzen vergeefschen tocht voort
te zetten. Alhoewel wij waren overeengekomen in geen geval met een
ledigen weitasch in het kamp terug te komen, zouden we er toch wel toe
verplicht zijn, tenzij we den nacht op de vlakte doorbrachten. Doch,
behalve dat we een regenachtigen nacht te wachten hadden, zouden
kolonel Munro en Banks, ons niet ziende terugkeeren, in groote
ongerustheid verkeerd hebben.
Kapitein Hod keek met wijd geopende oogen, van links naar rechts en van
rechts naar links met de vlugheid van een vogel en liep een tiental
passen vooruit, in een richting, die ons nu juist niet dichter bij
het Stoomhuis bracht.
Ik wilde juist mijne schreden verhaasten en hem inhalen om hem te
zeggen, dat we het toch eindelijk maar moesten opgeven langer tegen
het noodlot te strijden, toen een luid vleugelgeklep zich rechts van
mij deed hooren. Ik keek en zag een witachtige massa zich langzaam
boven een kreupelboschje verheffen.
Snel, zonder kapitein Hod den tijd te laten zich omtekeeren, legde
ik aan en schoot achtereenvolgens mijne twee loopen af.
De onbekende vogel, dien ik geschoten had, viel zwaar aan den zoom
van een rijstveld neder.
Phann maakte zich met een sprong meester van het wild, dat ik getroffen
had en bracht het den kapitein.
"Eindelijk!" riep Hod uit, "als "monsieur" Parazard nu niet tevreden
is, mag hij zich met zijn hoofd vooruit in zijn ketel storten!"
"Maar, is 't wel wild, dat gegeten wordt?" vroeg ik.
"Wel zeker.... bij gebrek aan wat anders!" antwoordde de kapitein.
"Zeer gelukkig heeft niemand u gezien, mijnheer Maucler!" zei Goumi.
"Wel
|