e zij rond met een brandende toorts in de
hand? Was het om haar pad te verlichten? Was het om de wilde dieren op
een afstand te houden? Niemand kon het zeggen. Het gebeurde somtijds,
dat zij geheele maanden achtereen verdween. Waar was zij dan? Verliet
zij de bergpassen, der Sautpourra, om zich naar die der Vindhyas
te begeven? Dwaalde zij aan den anderen kant der Nerbudda, tot in
Malwa of in Bundelkund rond? Er was niemand die het wist. Meermalen
bleef zij zoolang weg, dat men niet anders dacht dan dat haar treurig
leven een einde had genomen. Maar neen! Men zag haar weder terugkomen,
altijd dezelfde, zonder dat noch vermoeienis, noch ziekte, noch gebrek
haar schijnbaar zoo teer gestel schenen te hebben aangedaan.
Balao Rao had den Hindoe met de grootste aandacht aangehoord. Hij
was het nog niet met zich zelven eens, of er niet eenig gevaar in
gelegen was, dat de Dwalende Vlam den pal van Tandit kende, er reeds
een schuilplaats gezocht had en haar instinct er haar kon terugvoeren.
Hij kwam dus op dit punt terug en vroeg den Gound of hij of de zijnen
wisten waar de krankzinnige zich op dit oogenblik bevond.
"'k Weet het niet," antwoordde de Gound. "'t Is al langer dan zes
maanden geleden, dat men haar in de vallei gezien heeft. Mogelijk is ze
dus dood. Maar, al kwam ze terug en bezocht ze ook den pal van Tandit,
dan was er toch niets van haar te vreezen. 't Is slechts een levend
standbeeld. Ze zou u niet zien, u niet hooren, ze zou niet weten wie
ge zijt. Ze zou binnenkomen, ze zou neerzitten aan uw haard, voor
een, misschien twee dagen, dan zou ze haar uitgedoofde toorts weder
aansteken, u verlaten en opnieuw beginnen met van huis tot huis te
zwerven. Dat is haar geheele leven. Trouwens is ze ditmaal zoo lang
weg geweest, dat ze waarschijnlijk wel nooit zal terugkomen. Zij, die
geestelijk reeds dood was, zal nu ook lichamelijk wel overleden zijn!"
Balao Rao meende over dit onderwerp niet met Nana Sahib te moeten
spreken en zelf hechtte hij er al spoedig niet het minste gewicht
meer aan.
Een maand na hun komst in den pal van Tandit, was van den terugkeer
der Dwalende Vlam in de vallei van Nerbudda nog niets gebleken.
XVI.
DE DWALENDE VLAM.
Gedurende een geheele maand, van den 12n Maart tot den 12n April,
bleef Nana Sahib in den pal verborgen. Hij wilde het Engelsche bewind
den tijd geven, hetzij de opsporingen op te geven, hetzij het op een
valsch spoor te brengen.
Mochten al de twee broe
|