oop, maar ook
de zekerheid mede, dat ontelbare aanhangers hunne zaak omhelsden. De
centrale hoogvlakte van Indie was geheel in hunne handen. De militaire
kantonnementen, over dit uitgestrekte grondgebied verdeeld, konden aan
de eerste aanvallen der opstandelingen geen weerstand bieden. Hunne
vernietiging zou de omwenteling vrij spel geven en weldra zou van
het eene strand naar het andere een gansche muur dweepzieke Hindoes
in opstand komen, waartegen de koninklijke armee zich te bersten
zou stooten.
Doch terzelfder tijd was Nana Sahib met de gedachte vervuld aan het
gelukkige toeval, dat hem Munro in handen zou leveren. De kolonel
had eindelijk Calcutta verlaten, alwaar het moeielijk was hem
te bereiken. Voortaan zou geen enkele zijner bewegingen den nabob
ontgaan. Geheel onbewust, zou de hand van Kalagani hem naar de woeste
streek der Vindhyas geleiden en eenmaal daar, zou niemand hem aan het
vonnis kunnen onttrekken, dat de haat van Nana Sahib hem bereid had.
Balao Rao wist nog niets van hetgeen tusschen den Bengali en zijn
broeder gesproken was. Eerst bij de nadering van den pal van Tandit,
terwijl de paarden een oogenblik uitbliezen, vergenoegde Nana Sahib
zich het hem in deze termen te zeggen:
"Munro heeft Calcutta verlaten en richt zich naar Bombay."
"De weg van Bombay," riep Balao Rao uit, "loopt naar het strand van
de Indische Zee!"
"De weg van Bombay, ditmaal," antwoordde Nana Sahib, "zal ophouden
bij de Vindhyas!"
In dit antwoord lag alles opgesloten.
De paarden werden op nieuw in galop gebracht en sloegen den weg in door
het bosch, dat zich aan den zoom van de vallei der Nerbudda verhief.
Het was toen vijf uur 's morgens. De dag was pas aangebroken. Nana
Sahib, Balao Rao en hunne metgezellen waren aan den woest stroomenden
Nazzur aangekomen, die naar den pal liep.
De paarden werden hier achtergelaten en aan de hoede toevertrouwd
van twee Gounds, belast ze naar het dichtstbijzijnde dorp te geleiden.
De anderen volgden de beide broeders, die de door het water van den
bergstroom schuddende treden bestegen.
Alles was stil en de eerste geluiden van den dag hadden de plechtige
stilte van den nacht nog niet afgebroken.
Eensklaps barstte een geweerschot los, dat door vele andere gevolgd
werd. Terzelfder tijd deden zich deze kreten hooren:
"Hoera! hoera! voorwaarts!"
Een officier, aan het hoofd van een vijftig soldaten van het koninklijk
leger, verscheen op den rug van den pal.
"Vuur
|