Sahib een hand op zijn schouder. Hij
keerde zich om. Een Bengali stond voor hem.
Nana Sahib herkende in dezen Hindoe een zijner oude krijgskameraden
van Lucknow. Hij ondervroeg hem met de oogen.
De Bengali bepaalde zich tot het fluisteren van de volgende woorden,
die Nana Sahib hoorde zonder dat een enkel gebaar zijn ontroering
verraden had.
"Kolonel Munro heeft Calcutta verlaten."
"Waar is hij?"
"Hij was gisteren te Benares."
"Waar gaat hij heen?"
"Naar de grenzen van Nepaul."
"Met welk doel?"
"Om er eenige maanden te verblijven."
"En dan?"
"Naar Bombay terug te keeren."
Eensklaps deed zich een scherp geluid hooren. Een Hindoe sloop door
de verzamelde menigte en was weldra Nana Sahib genaderd.
Het was Kalagani.
"Vertrek dadelijk," zei de nabob. "Zoek Munro op, die zich op 't
oogenblik naar het noorden begeeft. Dring je aan hem op, maak je
noodzakelijk door hem den een of anderen dienst te bewijzen en waag
je leven, als 't moet. Verlaat hem niet voordat hij aan gene zijde der
Vindhyas weder naar de vallei der Nerbudda is teruggekeerd en kom dan,
maar alleen dan mij zijn tegenwoordigheid melden."
Kalagani vergenoegde zich met een bevestigend teeken te geven en was
weldra onder de menigte verdwenen. Een gebaar van den nabob was voor
hem een order. Tien minuten later, had hij Bhopal achter den rug.
Op dit oogenblik naderde Balao Rao zijn broeder.
"Het is tijd om te vertrekken," zeide hij tot hem.
"Ja," antwoordde Nana Sahib, "en voor den morgen moeten we den pal
van Tandit bereikt hebben."
"Op marsch dan."
Beiden, door hunne Gounds gevolgd, begaven zich langs den noordelijken
oever van het meer naar een afgezonderde landhoeve. Daar werden zij
opgewacht door paarden voor hen en hun geleide. Het waren van die
snelloopende paarden, die met een zeer gekruid voedsel gevoerd worden,
en die vijftig mijlen in een enkelen nacht kunnen afleggen. Ten acht
ure galoppeerden zij op den weg van Bhopal naar de Vindhyas.
Dat de nabob voor den dageraad in den pal van Tandit terug wilde zijn,
was slechts een maatregel van voorzichtigheid. Natuurlijk was het
beter, dat zijn terugkeer in de vallei onopgemerkt voorbijging.
De kleine troep ging dus zoo snel als de paarden slechts loopen
konden, vooruit.
Nana Sahib en Balao Rao, hoewel dicht bij elkander, reden stilzwijgend
voort, maar dezelfde gedachte hield hen bezig. Van dien tocht aan
gene zijde der Vindhyas, brachten zij niet alleen de h
|