honderd treden van den trap, die naar den top van de bergketen leidt
en waarboven de Dwalaghiri zich met zijn scherpe spits verheft.
Somwijlen daalt de hemel van dit tooneel voor het oog van den
waarnemer. Niet alleen verdwijnen de hooge toppen, maar ook de lager
gelegen bergrug van de keten verdwijnt een oogenblik onder de dikke
dampen, die zich van de middelste streek der Himalaya verheffen en het
geheele bovenste gedeelte in nevelen hullen. Het landschap verkleint
zich en dan is het alsof door een lichteffect de woningen, de boomen,
de naburige bergruggen en de IJzeren Reus zelf hunne werkelijke
grootte hernemen.
Ook gebeurt het dat de nog lager hangende wolken door zekere vochtige
winden voortgedreven, zich onder het bergvlak ontrollen. Het oog
ziet dan slechts een golvende zee van wolken aan welker oppervlakte
de zon verwonderlijke lichtspelingen toovert. Dan is, zoowel in de
hoogte als in de laagte, de horizont verdwenen en schijnt het alsof
wij naar de een of andere streek van het luchtruim zijn overgebracht,
buiten de grenzen der aarde.
Doch de wind loopt naar het noorden en, zich met geweld een weg
tusschen de openingen der keten banende, jaagt hij al die nevelen
uiteen, de zee van dampen verdicht zich bijna oogenblikkelijk, de
vlakte komt aan den zuidelijken horizont weder te voorschijn, de
grootsche gevaarten van het Himalayagebergte teekenen zich opnieuw
scherp af tegen den thans helderen hemel, de schilderij doet zich
wederom in al haar oorspronkelijke grootschheid voor en de blik, die
nu door niets meer beperkt wordt, kan langs een horizont van zestig
mijlen al de bijzonderheden onderscheiden van een onvergelijkelijk
schoon panorama.
XVIII.
MATTHIAS VAN GUITT.
Den volgenden dag, den 26n Juni, werd ik bij het aanbreken van den
dageraad door het geluid van bekende stemmen gewekt. Ik stond dadelijk
op. Kapitein Hod en zijn oppasser Fox hadden een druk gesprek in de
eetzaal van het Stoomhuis. Ik voegde mij dadelijk bij hen.
Op hetzelfde oogenblik verliet Banks zijn kamer en werd dadelijk door
den kapitein met zijn luidklinkende stem toegesproken:
"Wel, vriend Banks," zeide hij tot hem, "eindelijk zijn we dan toch
in een goede haven aangekomen! Ditmaal is het voor goed. 't Is nu
geen halt meer van eenige uren, maar een verblijf van eenige maanden."
"Ja, waarde Hod," antwoordde de ingenieur, "en nu kunt ge uw jachten
op uw gemak organiseeren. De fluit van den IJzeren Reus zal u n
|