van den leverancier, gingen de Hindoes over tot het op nieuw
stellen van den val.
Inmiddels noodigde Matthias van Guitt ons uit het inwendige van den
val te onderzoeken. Kapitein Hod sloop er na hem in en ik volgde hem.
De plaats was wel wat bekrompen voor de gebaren van onzen gastheer,
die zich weerde alsof hij in een salon geweest was.
"'k Maak u mijn kompliment," zei kapitein Hod, na den toestel bekeken
te hebben. "'t Is waarlijk vernuftig bedacht."
"'k Kan u verzekeren, mijnheer de kapitein," antwoordde Matthias
van Guitt, "dat deze soort van vallen verre de voorkeur verdient
boven de oude kuilen, voorzien van palen van gehard hout en de
buigzame als bogen gespannen boomen, van een strik voorzien. In het
eerste geval wordt de buik opengereten, in het tweede wordt het dier
geworgd. Nu komt er dat weinig op aan als het alleen te doen is om
de wilde dieren te dooden! Maar ik moet ze levend, volkomen gaaf,
zonder gebreken hebben!"
"'t Is duidelijk," antwoordde kapitein Hod, "dat we niet op dezelfde
wijze te werk gaan."
"De mijne is zeker wel de beste!" hernam de leverancier. "Als men de
wilde dieren raadpleegde....."
"Maar ik raadpleeg ze niet!" antwoordde de kapitein.
Het bleek, dat kapitein Hod en Matthias van Guitt wel eenige moeite
zouden hebben elkander te verstaan.
"Maar," vroeg ik den leverancier, "hoe doet u om deze dieren uit den
val te halen?"
"Er wordt een kooi op rollen voor de opening geplaatst, antwoordde
Matthias van Guitt, "de gevangenen gaan er uit zich zelve in over en
'k heb niets anders te doen dan ze naar den kraal over te brengen,
met den bedaarden en langzamen stap van mijn tamme buffels."
Nauwelijks had hij deze woorden uitgesproken, of er deed zich buiten
een geschreeuw hooren.
Onze eerste beweging, van kapitein Hod en mij, was ons buiten den
val te storten.
Wat was er gebeurd?
Een zweepslang van de boosaardigste soort was door een stokje dat
een Hindoe in de hand hield, door midden geslagen en wel op hetzelfde
oogenblik dat het vergiftige dier zich op den kolonel wierp.
Het was dezelfde Hindoe, dien ik reeds had opgemerkt. Zijn snelle
tusschenkomst had ongetwijfeld Sir Edward Munro van een onmiddellijken
dood gered, waarvan we ons allen konden overtuigen.
Werkelijk kwam het geschreeuw, dat we gehoord hadden, van een der
bedienden van den kraal, die zich in de laatste stuiptrekkingen van
den doodstrijd op den grond lag te wringen.
Een betreurenswaardig no
|