kten van Benares
en Allahabad het meest geacht zijn, houdt een groot aantal Hindoes
bezig. Maar onder de ongelukkigen, gewoon aan den zwaarsten arbeid,
die de rajah doet onthoofden, zoodra de opbrengst van de mijn aan het
dalen is, moest Nana Sahib duizenden aanhangers vinden, die gereed
waren zich voor de onafhankelijkheid van hun land te laten dooden,
en hij vond ze.
Van dit punt af, keerden de beide broeders naar de Nerbudda terug,
teneinde de pal van Tandit wederom te bereiken. Evenwel wilden zij,
alvorens den opstand van het zuiden voor te bereiden, die tegelijk met
dien van het noorden moest losbreken, zich te Bhopal ophouden. Dit
is een belangrijke muzelmansche stad, die het middelpunt van het
Islamisme in Indie gebleven is en waarvan de begoem gedurende het
gansche tijdperk van den opstand den Engelschen getrouw is gebleven.
Nana Sahib en Balao Rao, vergezeld van een dozijn Gounds, kwamen
den 24n Mei, den laatsten dag van de feesten van Moharum, ingesteld
ter viering van de hernieuwing van het Muzelmansche leger, te
Bhopal aan. Beiden waren gekleed als "joguis," sombere godsdienstige
bedelaars, met lange dolken gewapend waarmede zij zich uit dweepzucht
treffen, doch zonder zich gevaarlijke wonden toe te brengen.
De twee broeders, die in deze vermomming onherkenbaar waren, hadden
de processie in de straten der stad gevolgd, te midden der talrijke
olifanten, die "tadzias," een soort van kleine tempels van twintig
voet hoog op den rug droegen; zij hadden zich kunnen mengen onder
de rijk met goud gestikte onderrokken gekleede en met moesselinen
mutsen gedekte muzelmannen en zich kunnen wegschuilen in de rangen
der muzikanten, der soldaten, der bajaderen, der als vrouwen vermomde
jongelingen,--een vreemde opeenhooping van menschen, die aan deze
plechtigheid het voorkomen gaf van een vastenavondsvertooning. Met
deze Hindoes van allerlei kasten, waaronder zij talrijke aanhangers
telden, hadden zij een soort van maconniek teeken kunnen wisselen,
dat bij de oude opstandelingen van 1857 in zwang was.
Met het vallen van den avond hadden al die menschen zich naar het
meer begeven, dat de oostelijke voorstad bespoelde.
Daar wierpen onder een oorverdoovend geschreeuw, het ontbranden van
vuurwapenen, het geknetter van voetzoekers en ander klein vuurwerk,
bij het licht van duizenden toortsen, al deze geestdrijvers de tadzias
in het meer. De feesten van Moharum waren hiermede geeindigd.
Op dit oogenblik voelde Nana
|