en in de geheele vallei is er niemand die iets
meer van haar weet dan ik! Is ze een vreemde, is ze een Hindoesche,
men heeft het nooit kunnen te weten komen!"
Balao Rao dacht een oogenblik na en vroeg toen:
"Wat doet die vrouw?"
"Ze komt, ze gaat," antwoordde de Gound, "en leeft alleen
van aalmoezen. Men heeft in de gansche vallei een soort van
bijgeloovigen eerbied voor haar. Meermalen heb ik haar in mijn eigen
pal ontvangen. Zij spreekt nooit. Men zou haast denken, dat ze stom
was en 't zou me niet verwonderen of ze is het. 's Nachts ziet men
haar wandelen met een harsachtigen, brandenden tak in de hand. Ook
kent men haar niet anders dan onder den naam van de "Dwalende Vlam!"
"Maar," zei Balao Rao, "als die vrouw den pal van Tandit kent, zou
ze er wel eens kunnen terugkomen terwijl we er wonen, en gevaarlijk
voor ons kunnen worden?"
"Dat nooit," antwoordde de Gound. "Die vrouw is niet recht bij haar
verstand, hare oogen zien zonder te weten wat ze zien, hare ooren
hooren niet wat ze meenen te hooren, haar tong kan geen woord meer
uitspreken! Ze is als een blinde, een doove, een stomme voor al de
dingen van het dagelijksch leven. Ze is krankzinnig en een krankzinnige
is een doode, die in 't leven blijft!"
De Gound had met de aan de Hindoes der bergen eigenaardige taal het
portret geschilderd van een vreemd schepsel, zeer bekend in de vallei,
"de Dwalende Vlam," der Nerbudda.
Het was een vrouw, wier bleek, nog schoon gelaat, verouderd en niet
oud, doch zonder eenige uitdrukking, noch den oorsprong, noch den
leeftijd aanduidde. Men zou gezegd hebben, dat hare verwilderde
oogen zich voor het leven des geestes gesloten hadden bij een of
ander vreeselijk tooneel, dat zij "inwendig" bleven zien.
Dit argeloos schepsel, van haar verstand beroofd, had een goede
ontvangst bij de bergbewoners genoten. Krankzinnigen zijn voor de
Gounds, gelijk trouwens voor al de wilde volkeren, heilige wezens,
die een bijgeloovige eerbied beschermt. De Dwalende Vlam werd dan
ook, overal waar zij zich vertoonde, gastvrij ontvangen. Geen pal,
die de deur voor haar sloot. Men voedde haar wanneer zij honger had
men bereidde haar een rustplaats als zij uitgeput van vermoeienis
neerviel, zonder een woord van dank te verwachten, dat haar mond niet
meer kon uitspreken.
Hoelang duurde dat bestaan? Van waar kwam die vrouw? Op welk tijdstip
was zij in Goudwana verschenen? 't Zou moeilijk geweest zijn het juist
te zeggen. Waarom wandeld
|