gaan verlaten, als zij te dicht op de hielen gezeten
worden en op die met asch bedekte terreinen, vinden de agenten van
het openbare gezag slechts bouwvallen.
In een dezer pals nu,--de pal van Tandit,--waren Nana Sahib en de
zijnen een schuilplaats komen zoeken. Daarheen had de getrouwe Gound,
aan den persoon van den nabob gehecht, hen dadelijk geleid. Daar
vestigden zij zich den 12n Maart.
Zoodra de twee broeders bezit van den pal van Tandit genomen hadden,
onderzochten zij met de grootste zorg de toegangen. Zij namen
nauwkeurig waar in welke richting en hoever het oog kon reiken. Zij
lieten zich inlichten welke de dichtstbij zijnde woningen en wie de
bewoners waren. Zij bestudeerden den verlaten bergrug, die den pal
van Tandit te midden van een dichte boomgroep beheerschte en kwamen
eindelijk tot de overtuiging van de onmogelijkheid er zich toegang te
verschaffen zonder de bedding van een bergstroom te volgen, denzelfden
stroom, waarlangs zij zelven gekomen waren.
De pal van Tandit mocht dus als volkomen veilig beschouwd worden, te
meer nog daar hij zich boven een sousterrein verhief, welks geheime
uitgangen uitkwamen aan de zijde van den berg, die bij een voorkomend
geval de gelegenheid aanboden te ontvluchten.
Nana Sahib en zijn broeder hadden nooit veiliger toevluchtsoord
kunnen vinden.
Maar het was Balao Rao niet voldoende te weten wat de pal van Tandit
heden was, hij wilde ook weten wat hij geweest was en terwijl de
nabob het inwendige van het fort bezocht, ging hij voort met den
Gound te ondervragen.
"Nog eenige vragen," zeide hij tot hem. "Hoe lang is die pal verlaten?"
"Sedert langer dan een jaar," antwoordde de Gound.
"Wie bewoonde hem?"
"Een familie van zwervers die er slechts eenige maanden gebleven is."
"Waarom hebben zij hem verlaten?"
"Omdat de bodem, die hen moest voeden, hun geen voedsel meer kon
verschaffen."
"En heeft niemand na hun vertrek, voor zoover je weet, hem bewoond?"
"Niemand."
"Heeft nooit een soldaat van het koninklijk leger, nooit een agent
van politie den voet binnen de omheining van dezen pal gezet?"
"Nooit."
"Heeft ook geen vreemdeling hem ooit bezocht?"
"Niemand," antwoordde de Gound, "behalve een vrouw."
"Eene vrouw?" vroeg Balao Rao driftig.
"Ja, een vrouw, die sedert ongeveer drie jaren in de vallei der
Nerbudda rondzwerft."
"Wie is die vrouw?"
"Wie zij is, weet ik niet," antwoordde de Gound. "Vanwaar ze komt,
kan ik evenmin zeggen
|