em eenig leven schenkt, hebben de Gound en de zijnen hunne woning
gebouwd. Doch, daar de veiligheid der streek veel te wenschen overlaat,
heeft het huis het voorkomen van een klein fort aangenomen. Het is
omringd door een rij palissaden en kan zich tegen een verrassing
verdedigen. Daarenboven is het in dicht geboomte verborgen en schuilt
het als het ware geheel weg onder een bladerengewelf van cactus en
struikgewas, zoodat het niet gemakkelijk is het te ontdekken.
Gewoonlijk is de pal gevestigd op een kleine hoogte, aan den kant
eener nauwe vallei, tusschen twee steile berghellingen, temidden van
een ondoordringbaar kreupelbosch. Bij het zien van een dergelijk
verblijf doet zich de vraag bij ons op, hoe daar menschen kunnen
wonen. Wegen, die er heen leiden, zijn er niet en zelfs van voetpaden
is er geen spoor. Om zulk een pal te bereiken, moet men somtijds
de uitgeholde bedding van een bergstroom, welks water elk spoor
uitwischt, volgen. Natuurlijk laat het gaan in zulk een bedding geen
spoor na zich. In het heete jaargetijde loopt men tot aan de enkels,
in het koude tot aan de knieen in het water en niets verraadt, dat
eenig levend wezen daar gepasseerd is. Daarenboven zou een stortvloed
van rotsen, die de hand van een kind zou kunnen doen nederstorten,
iedereen verpletteren, die het zou wagen den pal te genaken tegen
den wil zijner bewoners.
Hoe afgezonderd zij evenwel in hunne ongenaakbare nesten wonen, kunnen
de Gounds van pal tot pal snel met elkander in gemeenschap komen. Van
de toppen der Sautpourra verspreiden zich de signalen binnen eenige
minuten over twintig mijlen in de rondte. Nu eens is het een vuur
op den top van een steile rots, nu eens een boom in een reusachtigen
fakkel veranderd, dan weder een eenvoudige rookkolom op den top van een
bergrug. Men kent de beteekenis van dergelijke signalen. De vijand,
namelijk een detachement soldaten der koninklijke armee, een kleine
afdeeling van de Engelsche politie, is in de vallei doorgedrongen,
doorzoekt de bergengten ter opsporing van een misdadiger, wien dit
land zoo gaarne een schuilplaats aanbiedt. De oorlogskreet, den
bergbewoners zoo gemeenzaam, wordt een alarmkreet. Een vreemdeling
zou hem houden voor het gehuil van nachtvogels of het gesis van
slangen. De Gound kent ze, die geluiden. Men moet waken, men waakt,
men moet vluchten, men vlucht. De verdachte pals worden verlaten,
verbrand zelfs. Deze zwervers zoeken andere schuilplaatsen op, die
zij opnieuw
|