enige reddingsmiddel,--hij wilde het dier de oogen verbranden,
maar daarvoor moest hij hem van zeer nabij schieten.
De tijger deed nog drie passen voorwaarts en richtte zich op om zijn
sprong te nemen....
Daar klonk een geweldige losbarsting, die bijna dadelijk door een
tweede gevolgd werd.
Deze tweede losbarsting had plaats in het lichaam van het dier zelf,
dat na drie of vier schokken en een gebrul van pijn, dood neerviel.
"O, wonder!" riep kapitein Hod uit. "Mijn geweer was dan toch met een
kogel geladen! en nog wel met een ontplofbaren kogel! o! ditmaal dank,
Fox, dank!"
"Is 't mogelijk!" riep ik uit.
"Kijk!"
En zijn geweer naar omlaag houdende, haalde kapitein Hod de patroon
uit den linker loop.
Het was een kogelpatroon.
Hoe was de toedracht der zaak?
Kapitein Hod had een karabijn en een geweer met dubbelen loop beiden
van hetzelfde kaliber. Terwijl nu Fox, bij vergissing, de karabijn met
jachthagel geladen had, had hij het jachtgeweer met de ontplofbare
kogels geladen. En terwijl nu die vergissing den vorigen dag het
leven van het luipaard gered had, had zij heden ons leven gered!
"Ja," antwoordde kapitein Hod, "en nooit heb ik van meer nabij den
dood onder de oogen gezien!"
Een half uur later, waren wij in het kamp terug. Hod liet Fox voor
zich komen en vertelde hetgeen gebeurd was.
"Kapitein," antwoordde de oppasser, "dat bewijst, dat ik in plaats
van twee dagen consigne er vier verdien, omdat ik mij tweemalen
vergist heb?"
"Dat is ook mijn meening," antwoordde kapitein Hod; "maar omdat ik
door je vergissing den een en veertigsten geschoten heb, is het ook
mijn meening je een guinje aan te bieden...."
"En de mijne haar aan te nemen," antwoordde Fox.
Dit waren de bijzonderheden, die de eerste ontmoeting van kapitein
Hod en zijn een en veertigsten tijger kenmerkten.
Den 12n Juni 's avonds, hield onze trein stil bij een weinig belangrijk
gehucht en den volgenden morgen vertrokken wij weder om de honderd
vijftig kilometers af te leggen, die nog tusschen ons en de bergen
van Nepaul lagen.
XIV.
EEN TEGEN DRIE.
Nog eenige dagen en we zouden eindelijk de eerste hellingen beklimmen
van die noordelijke streken van Indie, die al hooger en hooger, van
heuvel tot heuvel, van berg tot berg, de grootste hoogten van den
aardbol bereiken. Tot nog toe was de helling van den bodem slechts
ongevoelig geweest en scheen ook onze IJzeren Reus er niets van
te bemerken.
Het
|