-Joa 't zille!" zei Leontientje, op stillen toon.
--Zoe... zoe... zoe-je peizen da... da... ge 't hier zoedt geweune
worden?" stotterde Coben.
Die stottervraag van Coben was als een ontnuchterende wanklank in de
zachte harmonie der geheele poetische stemming, en Leontientje, tot
de werkelijkheid teruggeroepen, antwoordde:
--Meschien wie weet, 't es toch zeu heul anders ne-woar?"
Een zware klok galmde in 't verschiet, de avondklok van het naburig
dorpje. Tien ure! Zij galmde melancholisch zwaar over het doodstille
landschap; en andere klokken in de verte antwoordden, de eene in
traag, de andere in sneller tempo, maar allen met iets
droef-aangrijpends in bun verre, wijd-verspreide eenzaamheid.
Hol blaften nu ook hier en daar, als antwoord op 't geluid der
klokken, de waakhonden op de reeds donkere hoeven. Zij blaften maar
even en zwegen. Een enkele baste nog een poosje door, met een
langgerekt, klagend gehuil. Toen word ook hij stil. Heel in de diepte
van den lichten lentenacht vol zoete geuren, ergens langs een
verlaten steenweg, ratelde nog, met overdreven groot geluid, een late
kar voorbij.
--O! en dat da nou in Parijs om deez' ure, de volle volte van
't plezier en 't leven es!" zei Leontientje op gedempten toon en met
als 't ware een zweem van spijt.--Overal lichten, en voituren en
scheune toiletten. En hier toch zeu eenzoam en zeu stille, e-woar?"
--Joa zeker,... joa zeker... 'n greut verschil, e-woar?" meenden nog
eens de broeders.
Achter de heldere ramen van het boerenhuis glom het gele schijnsel
van een aangestoken lamp. Langzaam keerde Leontientje met haar ooms
door de droomerige atmosfeer terug. Zij voelde zich vermoeid en
wenschte te gaan slapen. Bruuntje, Leenie en het koewachtertje waren
reeds ter ruste. Cordula stak een nachtkaars aan en opende de deur
van de "beste kamer".
--Bonne nuit, ma tante," zei Leontientje; en zij zoende Cordula, die
zich even verbaasd half achteruit trok.
--Bonne nuit, mon oncle, et mon oncle, et mon oncle...!" En om de
beurt werden ook de drie verrast-onthutste vrijgezellen door het
jeugdig-frisch meisje gezoend.
--Verdeeke! wa zijn da veur menieren, al da totten geven!" bromde
halfluid en verontwaardigd Cordula, toen zij in de keuken, bij de
drie geschokte oude vrijers terugkwam. "'t Es lijk of 't hier een
slecht huis woare!"
--Ha moar, da es Fransche mode, zuster, ge 'n meugt da nie kwoalijk
nemen," gichelde Standje nog gansch verrukt en geprikkeld.
B
|