n de ouderwetsche boerenkeuken,
waar de bedienden nu uit een groote, platte teil, aardappels,
overgoten met kaantjessaus prikten, was het van lieverlede bijna
gansch donker geworden. Hunne gebogene gestalten teekenden zich
somber-wazig tegen de nog nauwelijks verlichte ramen af, in den
zwarten schoorsteen spookte de haardvlam roodend op, en Cordula's
lange, magere, donkere schaduw bewoog er zich als een gedrochtelijke
schim omheen. Maar buiten schemerde nog een vaag-zilverig licht van
heel teere en doezelige zachtheid en de ooms vroegen aan 't meisje
wat zij nu nog doen wilde: naar bed gaan of nog eventjes een
avondluchtje scheppen.
--O, buiten, nog ne kier buiten!" riep Leontientje juichend
opspringend. "'t Weer es toch zeu zacht en zeu scheune en in Parijs
zit ik hoast altijd tusschen muren opgesloten. Tante Cordula, goa-je
gij euk nie ne kier mee?"
--Moar nien nien ik, en al die schotels nog te wasschen zijn!"
antwoordde, op half bitsen toon, Cordula. En tot de dienstmeid:
--Ala toe, Leenie, jonk, as ge doar gedoan het goan we 'r al gauwe
mee beginnen."
Buiten was 't een avond als een zegen. Een zacht-dauwige frischheid
drong mild van zoet-gezonde geuren tot in 't diepste van hun wezen
en Leontientje ademde met wellust die nog ongekende weelde van het
landelijk leven in. Stil rees de volle maan in donkerblauwen,
onbevlekten sterrenhemel, achter de grauwe stroodaken der schuren op.
Haar helder licht glansde met zilvertintelingen in de
feeeriek-doorschijnende-appelboomkruinen en bleef glinsterend hangen
in het Zonneputje waar het lange, fijne, wemelende draadjes naar de
diepte peilde, tusschen de door den zachten stroom lichtkens bewogen
witte waterbloempjes met oranje hartjes. Droomerig gonsden meikevers
om hun ooren, grauwe vleermuizen fladderden geluidloos, als gejaagde
schimmen heen en weer, en uit de gansche wijdte van het wazigbleek,
zacht-sluimerend veld, steeg een vaag en dof gemurmel van
diep-en-geheimzinnig werkend leven. Alom, in de lauwe, mildvruchtbare
aarde, hoorde en voelde men als 't ware het sap in de opkomende
gewassen stijgen. Heel in de verte, achter het dorp, waar groote,
donkere tuinen waren, galmde plechtig het gezang van nachtegalen.
--O! da es hier toch amoal rustig en scheune! Ne meinsch zoo hier
wel altijd willen blijven," zuchtte Leontientje.
--Hawel, ge meug gij hier altijd blijven, schertste Standje.
--'t Es hier 'n greut verschil mee Parijs, e-woar?" meende Belzemien.
-
|